In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van het WIA-dagloon van appellante, die eerder als chef-kok heeft gewerkt en sinds 1 november 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangt. Appellante heeft zich met toestemming van het Uwv als zelfstandige ingeschreven, maar heeft zich ziek gemeld. Het Uwv weigerde aanvankelijk een WIA-uitkering toe te kennen omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Na bezwaar werd haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar het dagloon werd vastgesteld op basis van de feitelijk ontvangen WW-uitkering, die door de startersregeling met 29% was verlaagd.
Appellante was het niet eens met de hoogte van het dagloon en stelde dat de startersregeling ten onrechte doorwerkte in de berekening van het WIA-dagloon. De rechtbank Den Haag had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad. De Raad oordeelde dat de startersregeling geen punitieve sanctie is en dat appellante zelf had gekozen om gebruik te maken van deze regeling, waardoor haar WW-uitkering lager werd. De Raad bevestigde dat de hoogte van het dagloon correct was vastgesteld op basis van de daadwerkelijk ontvangen uitkering, en dat er geen reden was om af te wijken van de wettelijke bepalingen.
De Raad concludeerde dat de doorwerking van de startersregeling in de hoogte van het dagloon niet als onredelijk kan worden aangemerkt en dat de uitspraak van de rechtbank terecht was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.