ECLI:NL:CRVB:2023:494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
21/3091 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en korting op bezoldiging na beroepsincidenten

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar beroep tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid ongegrond had verklaard. De minister had een korting van 30% op de bezoldiging van appellante toegepast na een periode van arbeidsongeschiktheid. Appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid het gevolg was van beroepsincidenten, waaronder een incident met heet bakvet in 2009. De rechtbank oordeelde dat de minister bevoegd was tot korting op de bezoldiging, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat haar huidige arbeidsongeschiktheid verband hield met het beroepsincident.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 16 maart 2023 behandeld. Tijdens de zitting is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en de minister was vertegenwoordigd door meerdere raadsheren. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor een causaal verband tussen haar arbeidsongeschiktheid en de beroepsincidenten. De Raad concludeert dat de korting op de bezoldiging in stand blijft, omdat niet is gebleken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een beroepsincident. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

21/3091 AW
Datum uitspraak: 16 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 juli 2021, 19/3786 [1] (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
Inleiding
1. Met een besluit van januari 2019 heeft de minister, na een periode van tenminste 52 weken arbeidsongeschiktheid van appellante door ziekte, een korting van 30% op de bezoldiging van appellante toegepast.
1.1. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt. De minister is met het besluit van 18 september 2019 (bestreden besluit) bij de toegepaste korting op de bezoldiging gebleven. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
1.2. Namens appellante heeft mr. F. van de Nadort hoger beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De zaak is op zitting behandeld op 2 februari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Nadort, [naam 1] en [naam 2] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.M. Schouten, drs. J.T. van Geffen en H.T.J. Wilts.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Bij de beoordeling van het hoger beroep gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Achtergrond
2.1.
Appellante werkte als [Functie] medewerker bij het [Centrum] , daarvoor genaamd [Centrum] . Zij meldde zich ziek na een incident in [Centrum] op 2 juli 2009, waarbij een patiënt haar in de keuken heet bakvet toewierp. Daardoor liep zij een oppervlakkige brandwond aan haar arm op. Bij besluit van 21 september 2009 heeft de minister dit incident aangemerkt als een beroepsincident. Appellante is per 21 mei 2010 weer volledig hersteld gemeld. Op 18 oktober 2011 heeft appellante met de minister een vaststellingsovereenkomst gesloten. Op basis daarvan is aan appellante een tegemoetkoming betaald van € 6.500,- netto als definitieve regeling van de schade door haar geleden als gevolg van het beroepsincident.
2.2.
Op 19 januari 2012 heeft appellante zich vanwege een whiplash na een auto-ongeval ziek gemeld. Daarna was zij gedeeltelijk of volledig arbeidsongeschikt. Bij besluit van 23 januari 2014 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) haar over de periode van 7 februari 2014 tot 7 april 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Daarbij is een arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,76% vastgesteld.
2.3.
Bij besluit van 18 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 19 januari 2015, heeft de minister aan appellante met ingang van 1 september 2014 eervol ontslag verleend wegens arbeidsongeschiktheid door ziekte. De rechtbank Noord-Nederland heeft bij uitspraak van 31 maart 2015 het beroep tegen het besluit van 19 januari 2015 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 18 augustus 2014 herroepen en bepaald dat het dienstverband van appellante wordt hersteld. In hoger beroep heeft de Raad met zijn uitspraak van 22 maart 2018 [2] deze uitspraak bevestigd. Het dienstverband van appellante was dus hersteld.
2.4.
In een rapport van Psychotrauma Diagnose Centrum (PDC) van 24 november 2017 is bij appellante een posttraumatische stressstoornis vastgesteld.
2.5.
Op 8 januari 2018 heeft appellante zich volledig ziekgemeld.
2.6.
Bij beslissing op bezwaar van 16 juli 2019 heeft het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage – door toename van beperkingen – met ingang van 8 januari 2018 vastgesteld op 80-100%.
De besluiten van de minister
2.7.
De minister heeft het besluit van januari 2019 en vervolgens het bestreden besluit genomen, zoals is weergegeven in de inleiding. In het bestreden besluit heeft de minister vastgesteld dat de eerste ziektedag 19 januari 2012 is en dat ook na 52 weken arbeidsongeschiktheid door ziekte de volledige bezoldiging moet worden doorbetaald indien de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident. De minister is van mening dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen de huidige, langdurige arbeidsongeschiktheid en het beroepsincident van 2 juli 2009. Daarom is de minister van mening dat het besluit van januari 2019 stand kan houden.
2.8.
Bij besluit van 16 september 2019 is appellante met ingang van 16 oktober 2019 eervol ontslagen wegens arbeidsongeschiktheid door ziekte.

Uitspraak van de rechtbank

3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Wat betreft het onder 2.1 vermelde ‘bakvetincident’ in 2009 heeft de rechtbank geoordeeld dat met de vaststellingsovereenkomst een finale regeling is getroffen voor alles wat betrekking heeft op dit incident. Op grond van dit incident komt haar dus geen beroep toe op doorbetaling van haar volledige bezoldiging. Wat betreft vier andere incidenten die appellante in beroep heeft genoemd, namelijk bedreiging, stalking, lijkvinding en brandstichting, waarbij zij in ieder geval betrokken zou zijn, heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante deze incidenten onvoldoende concreet heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de minister dus bevoegd was tot korting op de bezoldiging.

Beoordeling door de Raad

4.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die vóór 1 januari 2020 bekend zijn gemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
4.2.
De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de korting van de bezoldiging juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.3.
De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft het bestreden besluit terecht in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Regelgeving
4.4.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Recht op doorbetaling van volledige bezoldiging?
4.5.
Het gaat er in de kern om of de arbeidsongeschiktheid van appellante per 19 januari 2012 het gevolg is van een of meer beroepsincidenten in de zin van artikel 35 van het ARAR. Als dat het geval is, heeft zij ook na afloop van 52 weken arbeidsongeschiktheid recht op volledige doorbetaling van haar bezoldiging.
Beroepsincident
4.6.
De Raad zal hieronder eerst de vier incidenten betreffende bedreiging, stalking, lijkvinding en brandstichting, bespreken. Daarna komt het bakvetincident, dat als beroepsincident is erkend, aan de orde.
Vier incidenten
4.7.
Hoewel aannemelijk is, ook gezien de verklaringen van twee voormalige collega’s van appellante, dat appellante indertijd in de kliniek ervaringen heeft opgedaan die ingrijpend voor haar waren, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante de door haar gestelde vier incidenten onvoldoende concreet heeft gemaakt. Niet is gebleken dat appellante deze incidenten formeel heeft gemeld. Ook anderszins is niet onderbouwd dat en wanneer de gestelde incidenten zich hebben voorgedaan, wat er precies is gebeurd en op welke wijze appellante bij de incidenten betrokken was. De verklaringen van de ex-collega’s en de rapportage van het PDC bieden in dit opzicht geen nadere aanknopingspunten nu daarin slechts in algemene bewoordingen over deze incidenten is gesproken. Alleen hierom al is niet komen vast te staan dat de arbeidsongeschiktheid van appellante (mede) op deze gestelde incidenten is terug te voeren. Waar het gaat om de vier gestelde incidenten is dus evenmin gebleken dat sprake is van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een of meer beroepsincidenten zoals bedoeld in artikel 35 van het ARAR.
Bakvetincident op 2 juli 2009
4.8.
Het bakvetincident is aangemerkt als beroepsincident. Wat er ook zij van de vaststellingsovereenkomst met betrekking tot dit incident, de Raad vindt in het dossier en in wat ter zitting is besproken geen aanknopingspunten om vast te stellen dat dit incident uit 2009, als enige en geïsoleerd van andere gebeurtenissen binnen en buiten de kliniek, ten grondslag ligt aan de arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 2012. Dit is ook niet wat appellante zelf stelt, nu zij juist benadrukt dat de oorzaak ligt in meerdere traumatische ervaringen. Bovendien is de aanleiding tot haar ziekmelding op 19 januari 2012 aantoonbaar een andere geweest, namelijk de whiplash. Ook dat wijst er niet op dat de vanaf genoemde datum ingetreden arbeidsongeschiktheid van appellante uitsluitend op het bakvetincident is terug te voeren.
4.9.
Dit alles leidt de Raad tot de conclusie dat niet is gebleken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een of meer beroepsincidenten. Dit betekent dat de toegepaste korting op de bezoldiging in stand blijft.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal, met enige verbetering van gronden ten aanzien van het bakvetincident, worden bevestigd.
6. Appellante krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en Y. Sneevliet en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2023.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn

Bijlage:

De ambtenaar heeft bij arbeidsongeschiktheid vanwege ziekte voor een periode van 52 weken recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging. Als na die periode sprake is van voortdurende arbeidsongeschiktheid, heeft hij vervolgens recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging. Dit staat in artikel 37, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). In afwijking hiervan heeft de ambtenaar ook na afloop van 52 weken recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging, als de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door een beroepsincident. Dit staat in het vierde lid van artikel 37 van het ARAR.
Onder beroepsincident wordt volgens artikel 35 van het ARAR verstaan: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken. Verder wordt onder beroepsziekte dan wel dienstongeval verstaan: een ziekte die of een ongeval dat in overwegende mate haar/zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.