ECLI:NL:RBNNE:2021:2911

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3786
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtszaak over loondoorbetaling bij ziekteverzuim door werkgerelateerde PTSS in TBS-kliniek

In deze zaak heeft een sociotherapeutisch medewerker in een TBS-kliniek, eiseres, gesteld dat haar ziekteverzuim is veroorzaakt door werkgerelateerde PTSS, en dat zij daarom recht heeft op volledige loondoorbetaling, ook na de wettelijke termijn van 52 weken arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft op 12 juli 2021 geoordeeld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claim. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres betrokken was bij verschillende incidenten, waaronder een ernstig voorval in 2009 waarbij zij heet bakvet van een patiënt kreeg toegegooid, wat door de werkgever als beroepsincident is erkend. Echter, eiseres had eerder een vaststellingsovereenkomst getekend met de werkgever, waarin zij finale kwijting verleende voor alle aanspraken met betrekking tot dit incident. Hierdoor kon zij geen beroep meer doen op doorbetaling van haar bezoldiging op basis van dit incident.

De rechtbank heeft ook gekeken naar andere incidenten die eiseres heeft genoemd, maar deze zijn niet voldoende onderbouwd. De getuigenverklaringen waren te algemeen en de incidenten waren niet op de juiste wijze bij de werkgever gemeld. De rechtbank concludeert dat de werkgever bevoegd was om de bezoldiging van eiseres te verlagen vanwege langdurig ziekteverzuim. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/3786

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. van de Nadort),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde van verweerder] ).

Procesverloop

Uit de salarisspecificatie van januari 2019 (het primaire besluit) blijkt dat verweerder in verband met langdurig ziekteverzuim een korting van 30% (€ 567,13) op het salaris van eiseres heeft toegepast.
Bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde van verweerder] , [aanwezige 1] en [aanwezige 2] . Ter zitting zijn de meegebrachte getuigen [getuige 1] en [getuige 2] gehoord. Het onderzoek is op de zitting gesloten.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres was in vaste dienst bij [werkgever] en voor 28,05 uur per week werkzaam als sociotherapeutisch medewerker. Zij meldde zich ziek na een incident in [werkgever] , waarbij zij in de keuken door een patiënt heet bakvet toegeworpen kreeg, op 2 juli 2009.
1.2.
Bij besluit van 21 september 2009 heeft verweerder dit incident aangemerkt als een beroepsincident. Op 18 oktober 2011 heeft eiseres met verweerder een vaststellingsovereenkomst gesloten. Aan haar is een tegemoetkoming betaald van
€ 6.500,- netto als ‘lumpsum’ ter definitieve regeling van de schade door eiseres geleden, als gevolg van het incident. Partijen hebben elkaar over en weer finale kwijting verleend.
1.3.
Op 19 januari 2012 heeft eiseres zich als gevolg van een whiplash na een auto-ongeval, ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar over de periode van 7 februari 2014 tot 7 april 2016 een loongerelateerde Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA)-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,76%.
1.4.
Bij besluit van 18 augustus 2014 heeft verweerder eiseres met ingang 1 september 2014 eervol ontslag verleend op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR. Aan dit ontslag lag ten grondslag dat met de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering is voldaan aan de ontslagvoorwaarden van artikel 98, derde lid, van het ARAR, zodat verweerder bevoegd is het dienstverband te beëindigen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. Bij besluit van 19 januari 2015 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.5.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft in zijn uitspraak van 31 maart 2015 het beroep tegen het besluit van 19 januari 2015 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, het besluit van 18 augustus 2014 geschorst en bepaald dat het dienstverband van eiseres wordt hersteld. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met zijn uitspraak van 22 maart 2018 de aangevallen uitspraak bevestigd. Het dienstverband is vervolgens met terugwerkende kracht tot 1 september 2014 hersteld en er vond volledige loondoorbetaling plaats.
1.6.
Op 8 januari 2018 heeft eiseres zich volledig ziek gemeld. Bij brief van 12 maart 2018 heeft zij verweerder verzocht te beslissen dat de incidenten die zich op het werk hebben voorgedaan en als gevolg waarvan eiseres ziek is uitgevallen, zijn aan te merken als een beroepsincident en aansprakelijkheid te erkennen. Verweerder heeft op 20 juni 2018 geantwoord vooralsnog geen reden te zien om aansprakelijkheid te erkennen.
1.7.
Bij besluit van 9 november 2018 heeft het Uwv aan eiseres per 8 januari 2018 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Dit besluit staat in rechte vast.
1.8.
Bij het primaire besluit heeft verweerder door middel van de salarisspecificatie van januari 2019 aan eiseres kenbaar gemaakt dat haar salaris wegens langdurige ziekte is verlaagd naar 70% van haar bezoldiging.
1.9.
Bij primair besluit van 16 september 2019 is eiseres met ingang van 16 oktober 2019 eervol ontslagen op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder f, van het ARAR.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Wettelijk kader
3. In artikel 35 van het ARAR is bepaald dat onder beroepsincident wordt verstaan: een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de uitvoering van zijn taak waaraan de ambtenaar zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken.
3.1.
Op grond van artikel 37, eerste lid, van het ARAR heeft de ambtenaar bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een tijdvak van 52 weken recht op doorbetaling van zijn bezoldiging. Bij voortdurende ongeschiktheid heeft hij vervolgens recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging.
3.2.
In artikel 37, vierde lid, van het ARAR is bepaald dat de ambtenaar, in afwijking van het eerste lid, ook na afloop van het tijdvak van 52 weken arbeidsongeschiktheid recht heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging indien de ongeschiktheid om te werken wordt veroorzaakt door een beroepsincident.
Het oordeel van de rechtbank
4. In geschil is of de arbeidsongeschiktheid van eiseres per 28 januari 2012 het gevolg is van een beroepsincident, als bedoeld in artikel 35 van het ARAR. Als dat het geval is, heeft eiseres ook na afloop van 52 weken arbeidsongeschiktheid recht op volledige doorbetaling van haar bezoldiging.
4.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij op grond van het vierde lid van artikel 37 van het ARAR, recht heeft op volledige doorbetaling van de bezoldiging, omdat de ongeschiktheid om haar arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een erkend beroepsincident. Uit een op 24 november 2017 ingesteld diagnostisch onderzoek door het Psychotrauma Diagnose Centrum (PDC) is gebleken dat zij tijdens werkzaamheden PTSS heeft opgelopen. Doordat het ziekteverzuim veroorzaakt is door werkgerelateerde PTSS, is de werkgever hiervoor volledig verantwoordelijk te houden.
Het incident in juli 2009
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder het ‘bakvetincident’ in 2009 heeft erkend als een beroepsincident. Op 18 oktober 2011 heeft eiseres ten aanzien van dit incident met haar werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten voor de geleden schade, waarbij aan haar een totaalbedrag is betaald van € 6.500,-. In deze overeenkomst hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend voor alle aanspraken die eiseres ter zake van het incident jegens haar werkgever mocht hebben en/of verkrijgen. Anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld, is met deze overeenkomst door partijen beoogd een finale regeling te treffen voor alles wat betrekking heeft op dit incident. De enkele niet onderbouwde stelling dat sprake zou zijn van dwaling, leidt niet tot een ander oordeel. Dat betekent dat eiseres reeds hierom geen beroep meer toekomt op een doorbetaling van haar bezoldiging op grond van artikel 37 van het ARAR. Deze beroepsgrond faalt.
Overige incidenten
6. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat zich in ieder geval vier zeer ernstige incidenten in [werkgever] hebben voorgedaan waarbij eiseres betrokken was. Daarbij zijn genoemd: bedreiging van eiseres en haar gezin met de dood, verhanging, een langdurig stalkingsincident en brandstichting waarbij een brandende cliënt aan eiseres ging hangen.
6.1.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (beiden oud-collega’s van eiseres) hebben schriftelijk en ter zitting verklaard dat eiseres werkte op een afdeling met voornamelijk verkrachters en pedofielen. Dagelijks was sprake van onrust op de afdeling en meerdere malen per week vonden ernstige incidenten en delicten plaats. Zo vonden regelmatig suïcides, of pogingen daartoe, plaats. Bedreigingen, zowel fysiek als verbaal, werden niet serieus genomen. Incidenten werden weliswaar in het team besproken, maar veelal afgedaan met ‘dat gebeurt nu eenmaal als je werkt met tbs’ers’. Er heerste binnen [werkgever] een cultuur waarbij incidenten binnenskamers werden gehouden. Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat er volgens hem sprake is geweest van min of meer seksuele intimidatie door een mannelijke leidinggevende.
6.2.
Verweerder stelt dat de overige door eiser genoemde incidenten waarop het PDC zijn conclusies baseerde, niet geregistreerd staan. Daarom is ook geen nader onderzoek uitgevoerd. Indien de incidenten als verwoord in het PDC-rapport zich zouden hebben voorgedaan, zou nazorg zijn geboden. Eiseres heeft niet aangetoond door middel van bewijsstukken wanneer welke incidenten zouden hebben plaatsgevonden en of in die gevallen sprake zou zijn geweest van abnormale of excessieve omstandigheden. De PTSS op zich wordt niet bestreden, maar wel de aansprakelijkheid.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:376 en van 24 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1911) moeten bij de toepassing van een regeling als in geding, eerst de in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de arbeidsongeschiktheid zouden hebben veroorzaakt, worden geobjectiveerd. Naarmate de ziekte meer van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen.
Het buitensporigheidsvereiste vloeit volgens de CRvB voort uit de uitleg die wordt gegeven aan de voorwaarde dat de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de werkomstandigheden. In het vereiste en de daarbij toe te passen objectivering ligt besloten dat geen rekening wordt gehouden met een meer dan gemiddelde individuele gevoeligheid van de betrokken ambtenaar voor bepaalde werkomstandigheden. Verder moet de buitensporigheid worden beoordeeld in verhouding tot de opgedragen werkzaamheden en de daarbij behorende omstandigheden. Dit betekent dat gebeurtenissen en werkomstandigheden die inherent zijn aan de functie als oorzaak van psychisch disfunctioneren buiten beschouwing moeten blijven.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres de diagnose PTSS heeft. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich in haar bezwaarschrift en ook tijdens de hoorzitting in bezwaar steeds op het standpunt heeft gesteld dat zij ten onrechte is gekort op haar bezoldiging nu haar arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het erkende beroepsincident uit 2009. In beroep heeft zij gesteld dat er meerdere traumatische ervaringen ten grondslag liggen aan de PTSS en ter zitting heeft zij toegelicht dat het gaat om de onder 6. genoemde incidenten.
7.3.
Hoewel de rechtbank het, mede gelet op de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen, aannemelijk acht dat zich ingrijpende gebeurtenissen hebben voorgedaan binnen de kliniek, heeft eiseres de door haar gestelde incidenten onvoldoende aannemelijk gemaakt. Niet is onderbouwd of en wanneer de gestelde incidenten zich hebben voorgedaan, wat er is gebeurd en op welke wijze eiseres bij het incident betrokken was. De getuigenverklaringen en de (deels overgelegde) rapportage van het PDC bieden daarvoor geen aanknopingspunten nu daarin slechts in algemene zin over deze incidenten wordt gesproken. Verder acht de rechtbank van belang dat ter zitting is gebleken dat de gestelde incidenten niet op de daarvoor voorgeschreven wijze bij verweerder zijn gemeld en deze incidenten bij verweerder niet bekend waren. Nu eiseres de genoemde incidenten onvoldoende concreet heeft gemaakt, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de gestelde incidenten ook kunnen worden aangemerkt als buitensporige werkomstandigheden als bedoeld in 7.1. Dat betekent dat het betoog van eiseres reeds hierom niet slaagt.
8. Gelet op het vorenstaande was verweerder op grond van artikel 37, eerste lid, van het ARAR bevoegd tot korting op de bezoldiging.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 12 juli 2021 gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, en mrs. H.D. Tolsma en P.G.Wijtsma, leden, in aanwezigheid van H.J. Boerma, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.