ECLI:NL:CRVB:2023:478
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW- en ZW-uitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van de WW- en ZW-uitkering van appellant. Appellant ontving van 16 januari 2012 tot 6 januari 2014 en van 21 december 2015 tot 21 maart 2016 een WW-uitkering, en van 27 februari 2014 tot 4 maart 2014, van 24 maart 2014 tot 30 augustus 2014, en van 28 januari 2015 tot 23 maart 2015 een ZW-uitkering. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant tijdens de ontvangst van deze uitkeringen werkzaamheden heeft verricht en daaruit inkomsten heeft genoten, zonder dit te melden aan het Uwv, wat leidt tot schending van de inlichtingenverplichting.
Het onderzoek van het Uwv naar de werkzaamheden van appellant vond plaats na een themaonderzoek naar uitkeringsgerechtigden met een gefingeerd dienstverband. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant in de onderzochte periodes daadwerkelijk heeft gewerkt via een uitzendbureau. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen de besluiten van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat appellant in de relevante periodes werkzaamheden had verricht en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Appellant heeft in hoger beroep zijn stellingen herhaald, maar de Raad oordeelde dat hij niet voldoende tegenbewijs had geleverd om de conclusies van het Uwv te weerleggen.
De uitspraak bevestigt dat het Uwv terecht tot herziening en terugvordering van de uitkeringen is overgegaan, en dat appellant geen gronden heeft ingediend tegen de hoogte van de teruggevorderde bedragen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten aan de orde gesteld.