Uitspraak
28 mei 2015, 14/11306 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
re-integratie heeft appellant vermeld dat zijn laatste werkgever uitzendbureau [naam uitzendbureau] ([naam uitzendbureau]) was. Appellant heeft 25 maart 2013 als datum van indiensttreding vermeld. Als laatste functie heeft hij ‘groenvoorziening’ opgegeven. Als belangrijkste taken heeft appellant vermeld: ‘snoeien, opruimen, bos maaien, harken, schoffelen, blazen, laden en lossen’. Appellant is met ingang van 25 april 2013 in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering.
A.U. Doerga van 10 april 2014 heeft appellant aan deze verzekeringsarts opnieuw verteld dat hij laatstelijk werkzaam was in de groenvoorziening en onder meer gazons maaide, struiken snoeide, onkruid verwijderde en zieke bomen en planten behandelde.
25 maart 2013 in loondienst van [naam uitzendbureau] bij [naam B.V.] had gewerkt, had het voor de hand gelegen dat hij, in het kader van de beoordeling van zijn aanspraken op ZW-uitkering, van die werkzaamheden opgave had gedaan aan het Uwv en niet, tot driemaal toe, van zijn vroegere werkzaamheden als ZZP-er.
[Z.], projectleider bij [naam B.V.], niet voldoende consistent en niet sluitend zijn voor wat betreft de wijze van uitvoering van de werkzaamheden in Haarlem en het vervoer van personeel naar de werkplek. Bovendien zijn die verklaringen niet in overeenstemming met de verklaring van appellant in het onderzoeksrapport. Ook zijn de door appellant in hoger beroep overgelegde verklaringen van [T.], administrateur van [naam uitzendbureau], en [S.], die met appellant zou hebben samengewerkt bij [naam B.V.], te algemeen en onvoldoende concreet om daaraan de conclusie te verbinden dat appellant vanaf 25 maart 2013 daadwerkelijk via [naam uitzendbureau] bij [naam B.V.] werkzaam is geweest.
BESLISSING
G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017.