4.2.In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 13 december 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
Had het medisch onderzoek in België moeten plaatsvinden?
4.3.1.De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv het medisch onderzoek in Nederland heeft kunnen laten plaatsvinden. Daarbij is niet bepalend – zoals door de rechtbank is overwogen – dat appellant op grond van artikel 27, tweede lid, van de Wet WIA verplicht was mee te werken aan het onderzoek op een door het Uwv te bepalen plaats. Het gaat namelijk om een grensoverschrijdende situatie binnen de Europese Unie. Voor zo’n situatie bevat Vo 987/2009 procedurele regels.
4.3.2.Artikel 49, tweede lid, van Vo 987/2009 bepaalt dat elk orgaan, volgens de wetgeving die het toepast, de aanvrager door een arts of andere deskundige van eigen keuze kan laten onderzoeken om de mate van invaliditeit te bepalen. Het is niet in strijd met deze bepaling dat het bevoegde orgaan, bij een eerste vaststelling van het recht op een invaliditeitsuitkering van een persoon die woont op het grondgebied van een andere lidstaat, op basis van eigen medisch onderzoek de mate van invaliditeit bepaalt. Het bevoegde orgaan hoeft dan niet eerst een onderzoek door het orgaan van de woonplaats te vragen. De Raad is in eerdere uitspraken al tot dit oordeel gekomen.De Raad heeft zich daarbij gebaseerd op rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
4.3.3.Een uitkering op grond van de Wet WIA is een invaliditeitsuitkering in de zin van artikel 49, tweede lid, van Vo 987/2009. Nu in deze zaak sprake is van een eerste vaststelling van de WIA-uitkering, mocht het Uwv het onderzoek in Nederland laten plaatsvinden.
Moet het Uwv (medische) stukken opvragen bij het orgaan van een andere lidstaat?
4.3.4.In artikel 49, tweede lid, van Vo 987/2009 is ook bepaald dat het bevoegde orgaan rekening moet houden met de documenten en medische rapporten, alsmede met inlichtingen van administratieve aard, die door het orgaan van andere lidstaten zijn verzameld, alsof deze in zijn eigen lidstaat waren opgesteld.
4.3.5.De Raad heeft aan het Uwv de vraag gesteld of uit deze bepaling – in het licht van het arrest Voeten en Beckers– voortvloeit dat op het Uwv in beginsel de plicht rust om voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene de relevante (medische) stukken bij het orgaan van de andere lidstaat op te vragen. In dit geval bij het orgaan van de woonplaats van appellant.
4.3.6.Het Uwv heeft hierop het volgende geantwoord. Om rekening te kunnen houden met informatie, medische rapporten en inlichtingen die zijn verzameld door een orgaan van een andere lidstaat, hiervan kennis genomen moet worden. Dit kan in beginsel alleen als deze informatie bij het orgaan van de andere lidstaat wordt opgevraagd. Het bestaan van een in beginsel-verplichting tot het opvragen van die informatie lijkt dan ook voort te vloeien uit artikel 49, tweede lid, van Vo 987/2009.
4.3.7.De Raad sluit zich bij de in 4.3.6 weergegeven uitleg van artikel 49, tweede lid, van Vo 987/2009 aan, met de volgende nuancering. De verplichting om stukken op te vragen bij het orgaan van de andere lidstaat beperkt zich naar het oordeel van de Raad tot de situatie waarin er voor het Uwv concrete aanwijzingen zijn dat:
- de betrokkene in een andere lidstaat een aanvraag om een ziekte- of invaliditeitsuitkering heeft ingediend en
- in die lidstaat een medische keuring heeft plaatsgevonden die relevant kan zijn voor de beoordeling die het Uwv moet verrichten. Dit betekent onder andere dat het moet gaan om stukken die betrekking hebben op de medische situatie van een betrokkene op of rondom de datum in geding.
In dit geval geen verplichting (medische) stukken op te vragen bij het Belgische orgaan
4.3.8.Het Uwv heeft de uit artikel 49, tweede lid, van Vo 987/2009 voortvloeiende verplichting in het geval van appellant niet geschonden. De datum in geding is 13 december 2018. De afwezigheidsattesten van de Belgische huisarts, die ook controlerend arts was, waren al in het bezit van het Uwv in het kader van de ziektewetbeoordeling die aan de WIAaanvraag vooraf is gegaan. De medische stukken die het Uvw naar aanleiding van de vragen van de Raad zekerheidshalve heeft opgevraagd bij het Belgische RIZIV, hebben betrekking op een medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant op 21 november 2020. Dit is bijna twee jaar na de datum in geding. Op het moment van de besluitvorming van het Uwv was er geen aanwijzing dat in België een medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in België had plaatsgevonden waarmee door het Uwv rekening gehouden kon en moest worden. Voor het opvragen van nadere (medische) stukken in België bestond dan ook geen aanleiding.
Medisch onderzoek Uwv niet onzorgvuldig