ECLI:NL:CRVB:2013:2400

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
11-6610 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WGA-uitkering en medische beoordeling door Sloveens orgaan

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 6 november 2013, wordt de situatie van appellante besproken, die in Slovenië woonachtig was en een WGA-uitkering ontving van het Uwv. De Raad oordeelt dat de medische beoordeling van appellante had moeten plaatsvinden door het Sloveense orgaan, aangezien zij daar woonachtig was. Appellante had al een Nederlandse WGA-uitkering en was daarmee een rechthebbende op wie de regeling van artikel 51 van Verordening (EEG) nr. 574/72 of artikel 87 van Verordening (EG) nr. 987/2009 van toepassing was. De Raad concludeert dat er geen bewijs is dat appellante vrijwillig heeft afgezien van een beoordeling door het Sloveense orgaan. De beoordeling door het Uwv zelf voldeed niet aan de vereisten van de genoemde verordeningen, wat leidde tot een gebrekkige motivering van het bestreden besluit. De Raad geeft het Uwv de opdracht om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen binnen zes maanden na verzending van deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Raad.

Uitspraak

11/6610 WIA-T
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 november 2011, 10/4865 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Slovenië (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2013. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft de Sloveense nationaliteit. Zij heeft laatstelijk in Nederland gewerkt als kamermeisje voor 15 uur per week. Op 29 april 2005 heeft zij zich vanuit de situatie waarin zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving ziek gemeld met diverse lichamelijke en psychische klachten. In verband daarmee heeft zij ziekengeld gekregen. In maart 2006 heeft zij zich in Slovenië gevestigd. Haar ziekengeld is over de maximale termijn doorbetaald. Met ingang van 27 april 2007 is aan appellante een loongerelateerde
WGA-uitkering toegekend tot 27 maart 2010. Zij is daarbij aangemerkt als 80 tot 100% arbeidsongeschikt. Dit is gebeurd op grond van dossieronderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv.
1.2. In november 2007 heeft het Uwv kennisgenomen van een door het Sloveense orgaan opgesteld formulier E213 van 19 september 2007. Met de gegevens van dit formulier hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de situatie van appellante opnieuw beoordeeld. Naar aanleiding van deze beoordeling heeft het Uwv appellante op 25 januari 2008 meegedeeld dat uit het op 19 september 2007 in Slovenië verrichte onderzoek blijkt dat haar gezondheidstoestand is verbeterd, dat zij per 19 september 2007 minder dan 35% arbeidsongeschikt is, maar dat ondanks het feit dat zij in principe geen recht meer heeft op een loongerelateerde uitkering de hoogte van haar WGA-uitkering niet wijzigt omdat het Uwv haar eerder heeft laten weten dat zij die tot 27 maart 2010 zou krijgen.
1.3. Bij brief van 5 februari 2010 heeft appellante het Uwv schriftelijk meegedeeld dat haar gezondheidstoestand verslechterd is.
1.4. Bij e-mail van 5 mei 2010 heeft appellante bij het Uwv geklaagd over het stoppen van haar WGA-uitkering.
1.5. Eind juni 2010 heeft een nieuwe beoordeling plaatsgevonden door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft zich, zo blijkt uit zijn rapport van 25 juni 2010, gebaseerd op door appellante overgelegde informatie vanuit de behandelend sector in Slovenië en een telefoongesprek met appellante. De arbeidsdeskundige heeft geen contact gehad met appellante.
1.6. Op 28 juni 2010 heeft het Uwv naar aanleiding van de beoordeling door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige twee besluiten afgegeven. Bij het eerste besluit heeft het Uwv appellante in reactie op haar brief van 5 februari 2010 meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid niet is veranderd, dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat haar WGA-uitkering hierdoor niet wijzigt. Bij het tweede besluit heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij vanaf 27 maart 2010 geen uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen meer krijgt omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.7. De bezwaren tegen beide besluiten van 28 juni 2010 zijn bij besluit van 5 oktober 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Na in een eerdere fase van het geding de vraag te hebben opgeworpen of hier artikel 40 of artikel 51 van Verordening (EEG) nr. 574/72
(Vo. 574/72) van toepassing is, heeft de rechtbank daarbij in haar uitspraak gekozen voor artikel 40 van Vo. 574/72 en de besluitvorming van het Uwv hiermee in overeenstemming geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in staat is te werken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar de door haar overgelegde stukken vanuit de behandelend sector.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad primair verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Subsidiair heeft het Uwv de Raad verzocht bij een eventuele vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door de rechtbank in de aangevallen uitspraak genoemde Vo. 574/72 is met ingang van 1 mei 2010 vervangen door Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo. 987/2009). De data in geding, 5 februari 2010 en 27 maart 2010, liggen voor 1 mei 2010. De besluitvorming heeft echter plaatsgevonden na 1 mei 2010. Derhalve rijst de vraag welke Verordening hier van toepassing is. Aangezien echter artikel 49 van Vo. 987/2009 in essentie dezelfde regeling bevat als artikel 40 van Vo. 574/72 en artikel 87 van Vo. 987/2009 in essentie hetzelfde regelt als artikel 51 van Vo. 574/72 kan en zal de Raad het antwoord op deze vraag in het midden laten. Waar hierna wordt ingegaan op de betekenis van de artikelen 40 en 51 van Vo. 574/72 wordt aangenomen dat hetzelfde geldt voor de artikelen 49 en 87 van Vo. 987/2009.
4.2.
In de zaken die hebben geleid tot de uitspraken van de Raad van 15 december 1999
(LJN AA4556 en AA4557) heeft de Raad prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (het Hof) over de artikelen 40 en 51 van Vo. 574/72. Deze vragen zijn door het Hof beantwoord in het arrest van 10 december 1998 (LJN ZB8037). Uit het arrest van het Hof en de uitspraken van de Raad volgt dat artikel 40 van Vo. 574/72 zich er niet tegen verzet, dat het bevoegde orgaan, wanneer het gaat om de eerste vaststelling van een invaliditeitsuitkering aan een persoon die woont op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het bevoegde orgaan, de mate van invaliditeit op basis van zijn eigen medisch onderzoek bepaalt, zonder eerst een onderzoek door het orgaan van de woonplaats te hebben gevraagd. Het bevoegde orgaan moet echter wel rekening houden met medische documenten en rapporten en met inlichtingen van administratieve aard, afkomstig van het orgaan van de woonstaat van de betrokkene. Artikel 51 van Vo. 574/72 staat eraan in de weg, dat in het geval van een rechthebbende op een invaliditeitsuitkering, die woont op het grondgebied van een andere lidstaat dan die van het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, het bevoegde orgaan de administratieve en medische controle van de betrokkene verricht, zonder een voorafgaande controle door het orgaan van de woonplaats te hebben gevraagd. Dezelfde bepaling verzet zich er echter niet tegen, dat de betrokkene afziet van de voorafgaande controle door het orgaan van de woonplaats, op voorwaarde dat het daarbij om een vrije en ondubbelzinnige beslissing gaat. Of artikel 40 of artikel 51 van Vo. 574/72 van toepassing is, is dus afhankelijk van de vraag of de betrokkene al rechthebbende is op een invaliditeitsuitkering.
4.3.
Toegespitst op de situatie van appellante geldt dat zij in Slovenië woonachtig was. Het orgaan van haar woonland was dus het Sloveense orgaan. Het bevoegde orgaan was het Uwv. Appellante genoot al een Nederlandse WGA-uitkering en was dus een rechthebbende als omschreven in 4.2, op wie de regeling van artikel 51 van Vo. 574/72 dan wel artikel 87 van Vo. 987/2009 van toepassing was. Dit betekent dat de medische beoordeling door het Sloveense orgaan had moeten plaatsvinden. Van een vrije en ondubbelzinnige beslissing van appellante, na voorlichting over haar rechtspositie, af te zien van een beoordeling door het Sloveense orgaan is niet gebleken. Nu de beoordeling heeft plaatsgevonden door het Uwv zelf is niet voldaan aan de eisen van artikel 51 van Vo. 574/72 dan wel artikel 87 van
Vo. 987/2009. Voor alle duidelijkheid tekent de Raad daarbij aan dat het bestreden besluit, anders dan het Uwv in een eerdere fase van het geding heeft gesuggereerd, niet kan worden aangemerkt als zijnde (mede) gebaseerd op de beoordeling door het Sloveense orgaan waarvan verslag is gedaan in het formulier E213 van 19 september 2007.
5.
Naar het oordeel van de Raad berust het bestreden besluit gelet op hetgeen hiervoor in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen op een gebrekkige motivering, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
6.
Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdracht te geven de in rechtsoverweging 4.3 geformuleerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De Raad zal daartoe een voldoende ruime termijn stellen, gelet op de vereiste betrokkenheid van het Sloveense orgaan.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes maanden na verzending van deze uitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) D.E.P.M. Bary
JvC

ENTSCHEIDUNG

Der Zentrale Berufungsrat (Centrale Raad van Beroep) beauftragt das UWV innerhalb von
6
Monaten nach Versand dieses Entscheids die Mängel des bestrittenen Entschlusses zu beseitigen unter Rücksichtnahme auf dasjenige, was der Rat in diesem Entscheid erwägt hat.
Diese Entscheidung wurde getroffen von Ch. van Voorst als Vorsitzender und
J.S. van der Kolk und A.I. van der Kris als Mitglieder, in Anwesenheit von D.E.P.M. Bary als Protokollführer. Die Entscheidung wurde in der Öffentlichkeit am 6. November 2013 verkündet.
(unterschrieben) Ch. van Voorst
(unterschrieben) D.E.P.M. Bary