ECLI:NL:CRVB:2023:344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22 / 1479 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het plaatsingsbesluit van de Minister van Justitie en Veiligheid met betrekking tot de functie van Coördinerend Beleidsmedewerker

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 1 april 2022, waarbij appellant werd geplaatst in de functie van Coördinerend Beleidsmedewerker (salarisschaal 13). De Raad heeft eerder in uitspraken van 24 september 2020 en 27 januari 2022 al beslissingen genomen over de rechtspositie van appellant, die in verband met zijn functie en de bijbehorende rechten in een conflict met de minister was verwikkeld. De Raad oordeelde dat de minister appellant in een passende functie moest plaatsen, maar dat deze plaatsing niet afhankelijk was van het vinden van een alomvattende oplossing voor de problemen die appellant en zijn gezin hadden ervaren.

De Raad heeft vastgesteld dat de minister in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om appellant te plaatsen in de functie van Coördinerend Beleidsmedewerker. De werkzaamheden die aan appellant zijn opgedragen zijn voldoende specifiek omschreven en sluiten aan bij de taken die hij voorheen vervulde. De Raad heeft geoordeeld dat het bestreden besluit stand houdt en dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

22 1479 AW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het beroep tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 1 april 2022
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Justitie en Veiligheid (minister)
Datum uitspraak: 23 februari 2023

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak van 24 september 2020 [1] heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 juni 2019 [2] bevestigd voor zover aangevochten. Daarbij heeft de Raad het beroep tegen de salarisspecificatie van augustus 2019 ongegrond verklaard
,het beroep tegen het besluit van 30 september 2019 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd voor zover daarbij het bezwaar tegen de plaatsing in een functie met salarisschaal 13 is afgewezen, bepaald dat appellant met ingang van 25 mei 2016 wordt bezoldigd naar salarisschaal 13 met bijbehorende periodiek te rekenen vanaf 1 juli 2011, bepaald dat de minister appellant moet herplaatsen binnen zijn gezagsbereik binnen drie maanden na de datum van deze uitspraak en de minister opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak en met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat tegen het door minister nieuw te nemen besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
Bij uitspraak van 27 januari 2022 [3] heeft de Raad het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar over de plaatsing op een passende functie gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, de minister opgedragen binnen twee maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen en bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,-, met een maximum van € 15.000,-, verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor gegeven termijn overschrijdt.
Bij besluit van 1 april 2022 (bestreden besluit) heeft de minister appellant geplaatst in de functie van Coördinerend Beleidsmedewerker bij de [naam afdeling] (salarisschaal 13).
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant en de minister hebben nadere stukken aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023. Appellant is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E. Schat, advocaat, en S.L.A. van de Griendt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking getreden. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AW 2017 behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
1.2.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 24 september 2020 en 27 januari 2022. Hij volstaat nu met het volgende.
1.3.
In zijn uitspraak van 24 september 2020 heeft de Raad, voor zover hier van belang, geoordeeld dat partijen met elkaar in gesprek moeten gaan en op zoek moeten gaan naar een passende functie, in beginsel binnen het gezagsbereik van de minister.
2. Nadat de minister zijn voornemen hiertoe bekend had gemaakt en appellant zijn zienswijze hierop had gegeven heeft de minister met het bestreden besluit appellant geplaatst op de functie van Coördinerend Beleidsmedewerker (salarisschaal 13) bij de [naam afdeling] van waaruit appellant wordt ingezet bij de [naam onderdeel] van het ministerie van Justitie en Veiligheid.
3. Naar aanleiding van wat partijen hebben aangevoerd, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant is van mening dat hij niet had mogen worden geplaatst voordat een alomvattende oplossing is gevonden voor al het onrecht en leed dat hem en zijn gezin is aangedaan. Hij is verder van mening dat met het plaatsingsbesluit geen uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de Raad van 24 september 2020. Hij stelt voorts dat geen sprake is van een bestaande en passende functie. Daarnaast stelt appellant dat hij ernstig wordt benadeeld door de minister, onder andere ten aanzien van zijn jarenlang opgebouwde rechten uit hoofde van zijn substantieel bezwarende functie.
3.2.
De opdracht van de Raad in zijn uitspraak van 24 september 2020 was dat appellant in een passende functie moest worden geplaatst. Die opdracht was niet eerherstel of het vinden van een alomvattende oplossing. De Raad volgt appellant dan ook niet in zijn standpunt dat nog niet tot plaatsing mocht worden overgegaan en dat de minister, door dat wel te doen, geen uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van 24 september 2020
.
3.3.
Met het bestreden besluit is appellant geplaatst in de functie van Coördinerend Beleidsmedewerker (salarisschaal 13). De werkzaamheden die aan appellant worden opgedragen staan beschreven in het bestreden besluit. Deze werkzaamheden zijn, anders dan appellant stelt, voldoende specifiek omschreven. De minister heeft daarbij toereikend gemotiveerd dat het daadwerkelijk bestaande en noodzakelijke werkzaamheden betreft en waarom hij appellant heeft geplaatst op de functie met dit samenstel van werkzaamheden, namelijk omdat deze in het verlengde liggen van en raken aan de taken en werkzaamheden die appellant voorheen verrichtte. Dat geen sprake is van een substantieel bezwarende functie maakt, ten slotte, geenszins dat deze functie niet passend is. Dit betekent dat de minister in redelijkheid tot deze plaatsing heeft kunnen besluiten.
3.4.
Uit 3.2 en 3.3 volgt dat het bestreden besluit stand houdt en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.C.F. Talman als leden, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 februari.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) R. van Doorn