In deze uitspraak bevestigt de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank dat appellanten geen procesbelang meer hebben bij een inhoudelijk oordeel over de aan hen verstrekte begeleiding in de vorm van zorg in natura. De Raad stelt vast dat de toegang tot de rechter mag worden beperkt zolang het recht hiertoe niet in de kern wordt aangetast. Appellanten hebben feitelijk de ondersteuning gekregen die zij met de procedure wilden bereiken, waardoor er geen procesbelang meer is. De Raad ziet ook geen aanleiding om de redelijke termijn te verkorten. De rechtbank had eerder de beroepen van appellanten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de indicatieperiode van de besluiten was verstreken en er geen schade was geleden. De Raad oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft gehandeld en dat de niet-ontvankelijkverklaring niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. De Raad wijst de verzoeken om schadevergoeding af, omdat appellanten geen recht meer hebben op een inhoudelijk oordeel, gezien het feit dat hun doel al was bereikt. De uitspraak bevestigt de legitieme doelen van het vereiste van procesbelang en de proportionaliteit van de beperking van het recht op toegang tot de rechter.