ECLI:NL:CRVB:2023:2507

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
22/600 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenverplichting met betrekking tot onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellante, omdat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door onroerend goed in Turkije niet tijdig te melden. Appellante ontving sinds 1 juli 2007 AIO-aanvulling op haar onvolledige AOW-pensioen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft op basis van informatie uit Turkije, waaruit bleek dat de echtgenoot van appellante een pensioen had aangevraagd en een adres in Turkije had opgegeven, besloten de AIO-aanvulling in te trekken en de teveel betaalde bedragen terug te vorderen. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de Svb bleef bij zijn standpunt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellante hoger beroep instelde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat appellante niet tijdig heeft gemeld dat zij onroerend goed in Turkije bezit, wat leidt tot de conclusie dat haar recht op AIO-aanvulling niet kan worden vastgesteld. De Raad oordeelt dat de Svb terecht de AIO-aanvulling heeft ingetrokken en de terugvordering heeft doorgezet, en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien.

Uitspraak

22/600 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 januari 2022, 20/1808 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 12 december 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 30 juli 2019 (besluit 1) heeft de Svb met ingang van 1 juli 2009 de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellante en haar inmiddels overleden echtgenoot ingetrokken. Bij besluit van 31 juli 2019 (besluit 2) heeft de Svb de teveel betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 41.018,82 teruggevorderd. Appellante heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt, maar de Svb is met een besluit van 11 maart 2020 (bestreden besluit) bij de intrekking en terugvordering gebleven.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 31 oktober 2023. Namens appellante is verschenen mr. Keijzer. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van der Voorn en mr. P. Buskens.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In deze zaak gaat het over de intrekking en terugvordering van AIO-aanvulling, omdat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door onroerend goed in Turkije niet op tijd te melden. Als gevolg daarvan is het recht op die aanvulling niet vast te stellen. Appellante is het daar niet mee eens. De Raad is van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 juli 2007 bijstand in de vorm van een AIO-aanvulling op haar onvolledige AOW-pensioen. Vanaf 1 maart 2014 was sprake van een AOW-pensioen inclusief AIO-aanvulling voor appellante en haar echtgenoot.
1.2.
Op 23 maart 2017 heeft de Svb informatie uit Turkije ontvangen waaruit blijkt dat de echtgenoot van appellante (hierna: de echtgenoot) een pensioen heeft aangevraagd in Turkije. Uit deze informatie blijkt verder dat de echtgenoot een adres in Turkije heeft opgegeven. Beide omstandigheden heeft de echtgenoot niet gemeld aan de Svb. Bij besluit van 4 juni 2018 heeft de Svb besloten de betaling van de AIO-aanvulling met ingang van 4 juni 2018 te blokkeren. Daarbij heeft de Svb aangegeven dat extra informatie zal worden opgevraagd over het vermogen. Daarnaar gevraagd hebben appellante en haar echtgenoot aan de Svb laten weten dat de vader van de echtgenoot op 18 oktober 1999 is overleden en dat het niet mogelijk is om aan informatie te komen over de erfgenamen en de waarde van de woning van de vader. De woning is voor de kinderen achtergebleven, maar dit is niet officieel. Een broer van de echtgenoot woont in de woning. Omdat appellante en haar echtgenoot hierna niet hebben gereageerd op meerdere verzoeken om informatie, onder andere over bezit van onroerende zaken in Turkije, heeft de Svb met een besluit van 4 december 2018 de AIOaanvulling met ingang van 4 juni 2018 ingetrokken.
Besluitvorming van de Svb
1.3.
De Svb heeft ook hierna meerdere keren verzocht om informatie over de afwikkeling van de erfenis van de vader van de echtgenoot en informatie over zijn woning. Omdat appellante en haar echtgenoot niet of onvoldoende hebben gereageerd op verzoeken van de Svb om extra informatie te verstrekken, zoals een taxatierapport van de woning van de schoonvader en een overzicht van de erfgenamen, heeft de Svb met besluit 1 de AIOaanvulling met ingang van 1 juli 2009 ingetrokken. Met besluit 2 heeft de Svb € 41.018,82 aan teveel betaalde AIOaanvulling teruggevorderd. Aan de intrekking en de terugvordering van de AIOaanvulling heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellante en haar echtgenoot de inlichtingenverplichting hebben geschonden. Zij hebben niet tijdig gemeld dat zij onroerend goed in Turkije bezitten.
1.4.
De echtgenoot is op 31 augustus 2019 overleden.
1.5.
Met het bestreden besluit is de Svb bij de intrekking en de terugvordering gebleven.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat zij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De periode waarover het in deze procedure gaat loopt van 1 juli 2009 tot en met 3 juni 2018 (te beoordelen periode).
4.3.
Intrekking van bijstand, zoals een AIO-aanvulling, is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
Eigendom van onroerend goed niet gemeld
4.4.
Niet in geschil is dat de echtgenoot in de te beoordelen periode eigenaar was van onroerend goed in het district [district] in Turkije en dat appellante en haar echtgenoot dit niet bij de Svb hebben gemeld. Uit een uittreksel van het Turkse kadaster, dat appellante in beroep heeft overgelegd, volgt dat het gaat om twee percelen die sinds de opzet van het kadaster in dit district op 28 februari 2008 op naam van de echtgenoot staan geregistreerd (nummers [nummer perseel 2] en [nummer perseel 3]). Tussen partijen is ook niet in geschil dat het naastgelegen [nummer perseel 1] in eigendom is van de broer van de echtgenoot, de zwager van appellante. Op de satellietfoto die appellante in beroep heeft overgelegd, is een gebouw te zien. Dit gebouw staat deels op perceel [nummer perseel 2] en deels op [nummer perseel 1] .
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet wist dat haar echtgenoot eigenaar was van de twee percelen en dat zij de Svb hierover dan ook niet eerder had kunnen inlichten. Deze grond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.5.1.
In geval van het verlenen van een AIO-aanvulling worden de beide in de gezinsbijstand begrepen partners als een eenheid gezien wat hun aanspraken en verplichtingen op grond van de Participatiewet (PW) betreft. Daarom kan geen van beide in de gezinsbijstand begrepen partners zich met succes beroepen op onbekendheid met activiteiten en de financiële situatie van de ander. Dit is vaste rechtspraak. [1] Nu appellante het bezit van de percelen niet aan de Svb heeft gemeld, heeft zij de inlichtingenverplichting geschonden.
De waarde van onroerend goed is niet vast te stellen
4.6.
Appellante heeft aangevoerd dat de waarde van de twee percelen landbouwgrond ver onder de voor haar geldende vermogensgrens ligt. Het gebouw dat op de satellietbeelden is te zien, is de woning die in eigendom is van de zwager van appellante. Na het overlijden van haar schoonvader in 1999 is haar zwager eigenaar geworden van deze woning en niet haar echtgenoot. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt een Tapu Senedi (een Turkse akte van eigendom) verstrekt, waarop staat vermeld dat haar zwager sinds 28 februari 2008 eigenaar is van het [nummer perseel 1] in [district] , Turkije. Van de periode gelegen voor die datum zijn geen gegevens bekend, omdat het kadaster ter plaatse op 28 februari 2008 is opgericht. Over de twee percelen heeft appellante een verklaring van het Turkse kadaster van 1 oktober 2019 overgelegd, waarop de waarde van de percelen voor de onroerende zaakbelasting (OZB) vermeld staat. In totaal bedraagt de waarde voor beide percelen tezamen 729,39 Turkse Lira (omgerekend € 80,23). Volgens appellante kan de waarde van het onroerend goed op naam van haar echtgenoot worden vastgesteld. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daarbij is het volgende van betekenis.
4.6.1.
De overgelegde verklaring van het Turkse kadaster biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de waarde van de percelen onder de vermogensgrens ligt. Volgens vaste rechtspraak geldt dat aan de waarde die wordt opgegeven voor de OZB in Turkije geen betekenis wordt toegekend. [2] Daarbij is van belang dat de heffing van de OZB plaatsvindt naar opgave van de waarde van de onroerende zaak door de belastingplichtige eigenaar, die baat heeft bij vaststelling van een lage waarde. Dit betekent dat de waarde van de percelen in de te beoordelen periode en daarmee het recht op bijstand over die periode niet kunnen worden vastgesteld. Daarbij vindt de Raad van belang dat appellante geen ander bewijs heeft aangedragen van de waarde van de percelen. Dat geldt overigens ook voor de waarde van het gebouw dat op een satellietfoto van de percelen is te zien.
4.6.2.
Dat appellante een Tapu Senedi van [nummer perseel 1] heeft overgelegd, doet hier niet aan af. Uit de Tapu Senedi kan alleen worden afgeleid dat de zwager eigenaar is van dit perceel in [district] . Op dit document staat niets vermeld over een woning. Deze Tapu Senedi biedt daarom geen steun voor de stelling van appellante dat haar zwager eigenaar is van het gebouw, dat op perceel [nummer perseel 2] en [nummer perseel 1] staat. De Tapu Senedi geeft ook geen antwoord op de vraag of de woning die op de satellietfoto is te zien, de woning is van de schoonvader die op 18 februari 1999 is overleden.
4.6.3.
De schermafbeelding die appellante heeft overgelegd van de website van het Turkse kadaster van 15 maart 2021 maakt het oordeel ook niet anders. Volgens de schermafbeelding is er geen onroerend goed aangetroffen op het Kimlik-nummer (identiteitskaart nummer) van appellante. Maar uit de overgelegde schermafbeelding valt niet af te leiden welke periode door het kadaster is onderzocht. Daarnaast is er geen onderzoek gedaan naar mogelijk bezit van onroerend goed van de echtgenoot in de te beoordelen periode.
Geen dringende reden om van terugvordering af te zien
4.7.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat de Svb op grond van dringende redenen van terugvordering had moeten afzien. Appellante heeft hierbij gewezen op haar hoge leeftijd, de stress die zij van de procedures heeft gekregen en haar lage inkomen als gevolg van een onvolledig AOW-pensioen. Deze grond slaagt niet. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PW doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. De omstandigheden die appellante naar voren heeft gebracht, leveren geen dringende reden op.

Conclusie en gevolgen

4.8.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling in stand blijven.
5. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.M.P. Jacobs als voorzitter en M.F. Wagner en A.M. Rentema-Westerhof als leden, in tegenwoordigheid van S.N. de Groot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
(getekend) K.M.P. Jacobs
(getekend) S.N. de Groot

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 17, eerste lid, van de PW
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de PW
Het college trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Artikel 58, eerste lid, van de PW
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
Artikel 58, achtste lid, van de PW
Indien daarvoor dringende reden aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:953.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 10 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3980 en 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2615.