ECLI:NL:CRVB:2023:2380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
22/2392 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van zieke werknemer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een loonsanctie die aan appellante is opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omdat zij volgens het Uwv onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor haar zieke werknemer. Appellante betwist deze loonsanctie en stelt dat zij de adviezen van haar bedrijfsarts heeft opgevolgd, die aangaf dat er een urenbeperking gold voor de werknemer. De werknemer, die sinds 1 april 2018 bij appellante werkte, had zich op 3 april 2019 opnieuw ziekgemeld en was in aangepaste werkzaamheden voor maximaal 24 uur per week gaan werken. Het Uwv verlengde het tijdvak waarin de werknemer recht had op loon tijdens ziekte met 52 weken, wat appellante aanvecht.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 november 2023 is de zaak behandeld, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar directeur en haar advocaat. Het Uwv was niet aanwezig. De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de loonsanctie terecht was opgelegd. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij de adviezen van de bedrijfsarts correct had opgevolgd en dat er geen medische grondslag was voor de urenbeperking. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de loonsanctie, waardoor appellante geen proceskostenvergoeding ontving en het griffierecht niet terugkreeg.

Uitspraak

22/2392 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 18 juli 2022, 21/1750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Aan appellante is een loonsanctie opgelegd omdat zij volgens het Uwv zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht bij de re-integratie van haar zieke werknemer. Volgens appellante mocht zij bij de re-integratie afgaan op de adviezen van haar bedrijfsarts waaruit bleek van een urenbeperking. Volgens appellante heeft zij die adviezen opgevolgd en kan haar daarom als werkgever geen tekortkoming bij de re-integratie worden verweten. De Raad volgt appellante niet in dit standpunt en oordeelt dat de loonsanctie terecht is opgelegd
.

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 12 maart 2021 heeft het Uwv het tijdvak waarin werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 30 maart 2022 (loonsanctie). Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 15 juni 2021 (bestreden besluit) bij de loonsanctie gebleven.
Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. W. van Grieken, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 15 november 2023. Voor appellante is verschenen B.M.T. Claassen (directeur), bijgestaan door mr. Van Grieken. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
[Werknemer] (werknemer) werkte sinds 1 april 2018 bij appellante als projectmanager voor gemiddeld 40 uur per week. In 2017 heeft hij een hartinfarct doorgemaakt, waarna hij na afronding van een revalidatietraject zijn werkzaamheden weer heeft hervat. Op 3 april 2019 heeft werknemer zich opnieuw ziekgemeld met klachten van vermoeidheid en pijn op de borst. In het kader van zijn re-integratie is werknemer in aangepast werk als planner gaan werken bij appellante, voor maximaal 24 uur per week.
1.2.
Werknemer heeft op 7 januari 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 12 maart 2021 heeft het Uwv het tijdvak waarin werknemer jegens appellante recht heeft op loon tijdens ziekte, verlengd met 52 weken tot 30 maart 2022. Die verlenging – ook wel loonsanctie genoemd – is opgelegd omdat de re-integratie-inspanningen van appellante volgens het Uwv onvoldoende zijn geweest en er geen deugdelijke grond is voor deze tekortkoming. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts van 11 februari 2021 en van een arbeidsdeskundige van
11 maart 2021 ten grondslag.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 12 maart 2021 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2021 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 juni 2021 ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat werknemer fulltime inzetbaar was ondanks de niet-eenduidige adviezen van de arbo-arts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er
re-integratiekansen zijn gemist. Werknemer werd in staat geacht om fulltime te werken. Werknemer was voor 24 uur per week werkzaam met een loonwaarde van 60%. Er kan dan ook niet gesproken worden van een bevredigend re-integratieresultaat. Voor wat betreft het missen van re-integratiekansen is door appellante geen deugdelijke grond aangevoerd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft uit de spreekuuraantekeningen van de bedrijfsarts afgeleid dat de twee vernauwingen in de kransslagader(s) van werknemer, waarvan de behandelend specialisten en de bedrijfsarts op hoogte waren, niet als oorzaak zijn aangemerkt voor de door werknemer ervaren energetische beperkingen. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in lijn met de uitslag van de hartkatheterisatie eind 2019 waarbij geen significante coronary heart disease is vastgesteld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er begin 2021 – en bij einde wachttijd voor de Wet WIA – geen medisch objectieve redenen waren om een urenbeperking in acht te nemen voor werknemer. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat in onderhavige zaak, anders dan in de uitspraak van de rechtbank
Oost-Brabant van 11 februari 2022 [1] waarop appellante een beroep heeft gedaan, geen sprake is van een situatie waarin een bedrijfsarts een – achteraf bezien – onjuist advies heeft gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante niet, zoals zij heeft gesteld, steeds de medische adviezen van de bedrijfsarts heeft gevolgd maar veeleer zelf, in overleg met werknemer, heeft besloten dat een uitbreiding van uren kennelijk niet haalbaar was. Het Uwv heeft volgens de rechtbank dan ook terecht een loonsanctie opgelegd.
Het hoger beroep van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat het standpunt van het Uwv, dat geen sprake was van een medische urenbeperking, niet strookt met het besluit van 28 april 2022 waarin aan werknemer per
30 maart 2022 een WIA-uitkering is toegekend. Daaraan ligt volgens appellante ten grondslag dat werknemer zijn werk als projectmanager voor 40 uur per week niet meer volledig kan vervullen en dat zijn huidige werk als planner voor 32 uur per week past bij zijn functionele mogelijkheden. Volgens appellante heeft de rechtbank voorts ten onrechte geoordeeld dat de medische adviezen van de bedrijfsarts niet zijn opgevolgd en appellante zelf in overleg met werknemer zou hebben besloten dat een uitbreiding van de uren niet haalbaar was. Appellante en werknemer hebben de adviezen van de bedrijfsarts steeds correct opgevolgd en hebben daarmee adequaat gehandeld. Er is sprake geweest van meerdere pogingen om de uren uit te breiden, wat telkens niet lukte. Het feit dat er nog geen medische noodzaak voor een urenbeperking is aangetoond en verder specialistisch onderzoek nog loopt, betekent niet dat appellante, in afwijking van de adviezen van de bedrijfsarts, werknemer had moeten dwingen om meer te werken. Het is in strijd met artikel 65 van de Wet WIA als appellante gestraft wordt voor het feit dat zij die adviezen heeft opgevolgd. Daarbij moet worden meegenomen dat de adviezen van de bedrijfsarts niet altijd eenduidig zijn geweest. De rechtbank heeft volgens appellante ten onrechte niet in de lijn van haar uitspaak van 11 februari 2022 in haar voordeel beslist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om appellante een loonsanctie op te leggen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
4.3.
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Daarnaast is de Werkwijzer Poortwachter van belang, waarmee het Uwv aan werkgevers duidelijkheid biedt over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht.
4.4.
Niet in geschil is dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de
reintegratie-inspanningen niet in structurele arbeid met een loonwaarde van ten minste 65% van het oorspronkelijke loon had hervat en dat daarmee geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels. Het Uwv kon daarom toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen van appellante.
4.5.
De verzekeringsarts heeft bij zijn oordeelsvorming over het re-integratieverslag de werknemer op een spreekuur onderzocht, en daarbij kennis genomen van zijn standpunt dat vier werkdagen van zes uur vanwege de ervaren energetische beperkingen gedurende de eerste twee ziektejaren het maximaal haalbare is gebleken. De verzekeringsarts heeft op grond van de beschikbare medische informatie geconstateerd dat na uitgebreid onderzoek door de behandelend cardioloog geen cardiale verklaring voor deze klachten is gevonden. Bij een onderzoek door de sportarts in november 2020 bleek werknemer in goede conditie en ook trainbaar. Voor mentale problematiek bestaan evenmin aanwijzingen. Bij het ontbreken van een medische verklaring voor de klachten en gelet op de medische voorgeschiedenis van een in 2017 doorgemaakt myocardinfarct met een normale Linker Ventrikel Ejectie Fractie (LVEF) heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat de werknemer geen beperkingen heeft op basis van een medisch aantoonbare aandoening en voor 40 uur per week belastbaar is. In een telefonisch overleg op 2 februari 2021 met de verzekeringsarts heeft de bedrijfsarts dit standpunt onderschreven. De bedrijfsarts heeft daarbij aangegeven dat hij is blijven adviseren om de werkuren op te bouwen en uit te breiden omdat hij voor een urenbeperking geen medische grondslag aanwezig achtte. Appellante heeft volgens de bedrijfsarts nooit gevolg gegeven aan zijn adviezen om werknemer meer dan 24 uur per week te laten werken. Op
11 januari 2021 sprak hij werknemer en hij zag geen motivatie om meer te werken dan 24 uur per week. Ook appellante was volgens de bedrijfsarts tevreden met de inzet van werknemer van 24 uur per week.
4.6.
Gelet op dit eensluidend standpunt van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts ziet de Raad geen aanleiding appellante te volgen in haar standpunt dat werknemer ten tijde niet meer dan
24 uur per week belastbaar was. Dat de door werknemer ervaren energetische beperkingen verband hielden met de destijds door de behandelaars voorgeschreven medicatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk weersproken en blijkt niet uit de voorhanden zijnde medische informatie.
4.7.
De Raad ziet in de latere toekenning van de WIA-uitkering aan werknemer na afloop van de loonsanctie geen reden voor een ander oordeel. Gelet op het arbeidskundig rapport, dat aan die toekenning ten grondslag ligt, is werknemer op basis van een zogeheten theoretische schatting geschikt geacht voor fulltime functies. Ook bij de WIA-beoordeling is het Uwv dus uitgegaan van een voltijds belastbaarheid van werknemer. Omdat werknemer op dat moment echter feitelijk werkzaam was als planner voor 32 uur per week en de loonwaarde van dat werk leidde tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid, is het feitelijk verrichte werk van planner voor 32 uur per week op de voet van artikel 9, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegd.
4.8.
Aan appellante kan worden toegegeven dat de adviezen van de bedrijfsarts richting haar niet altijd eenduidig zijn geweest. Eventuele onduidelijkheid in de communicatie tussen bedrijfsarts en werkgever waardoor re-integratiekansen zijn gemist, komt volgens het wettelijk systeem, zo blijkt uit vaste rechtspraak, echter voor rekening en risico van de werkgever. De Raad verwijst naar wat in zijn uitspraak van 18 november 2009 (r.o. 4.11) [2] daarover is overwogen:
“[…] In dat verband wijst de Raad op de Nota naar aanleiding van het verslag behorende bij de Wet tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand, waarin wordt gesteld: “De werkgever is en blijft verantwoordelijk voor de reïntegratie met inbegrip van de werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt. Indien het Uwv de WAO-aanvraag afwijst en de werkgever het loon langer moet doorbetalen, kan het zijn dat de oorzaak van de onvoldoende
re-integratie-inspanningen bij de begeleidende arbodienst of andere deskundige (bedrijfsarts en/of ingeschakelde derde) ligt. In dat geval kan de werkgever de betrokken dienstverlener civielrechtelijk aansprakelijk stellen.”
(TK 2004-2005, 29 814, nr. 6, blz. 20). Met de Wet verbetering poortwachter en de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 heeft de regering niet met deze koers willen breken, maar heeft zij de verantwoordelijkheid van de werkgever en de werknemer verder versterkt door voort te bouwen op hetgeen op dit punt al was bereikt (TK 2003-2004, 29 231, nr. 3, blz. 16). De verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer impliceert verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst. […]”
4.9.
De Raad ziet in wat appellante heeft aangevoerd geen aanleiding die rechtspraak te verlaten. De Raad verwijst kortheidshalve naar zijn uitspraak van 23 november 2023 [3] en zijn overwegingen daaromtrent in die uitspraak.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de loonsanctie in stand blijft.
6. Appellante krijgt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten. Zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en C. Karman en
W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van S. Pouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) S. Pouw

Bijlage

Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA
Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond […] onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek […], opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie inspanningen kan herstellen. De verlenging bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
Artikel 65 van de Wet WIA
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reintegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. […] Het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde […] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reintegratieinspanningen, die zijn verricht.