ECLI:NL:CRVB:2023:2370

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/3005 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering laattijdige Wajong-aanvraag wegens gebrek aan medische informatie over arbeidsvermogen op achttiende verjaardag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 december 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn Wajong-uitkering door het Uwv. Appellant had een laattijdige aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van het oordeel dat het arbeidsvermogen van appellant op zijn achttiende verjaardag niet kon worden vastgesteld. Ondanks de ingediende medische stukken, concludeerde de Raad dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij op zijn achttiende verjaardag duurzaam geen arbeidsvermogen had. De Raad oordeelde dat het bewijsrisico bij appellant lag, aangezien het medisch beeld met de tijd moeilijker vast te stellen is. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. De Raad bevestigde dat er geen aanleiding was voor het inschakelen van een deskundige, omdat de beschikbare medische informatie onvoldoende was om de beperkingen van appellant op zijn achttiende verjaardag vast te stellen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/3005 WAJONG
Datum uitspraak: 13 december 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
25 augustus 2022, 21/1901 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 25 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van
25 juni 2021 (bestreden besluit) bij de weigering van de Wajong-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 8 november 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Manspeaker. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Bij een laattijdige aanvraag als in deze zaak is het aan de aanvrager om aannemelijk te maken dat hij op de dag dat hij achttien werd (duurzaam) niet over arbeidsvermogen beschikt en daarom in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering. Het bewijsrisico ligt bij de aanvrager omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker vast te stellen is. De Raad komt tot het oordeel dat appellant de mogelijkheid had om medische stukken in te dienen en hiervan ook gebruik heeft gemaakt. Er is ondanks deze stukken geen twijfel aan het oordeel van het Uwv dat het arbeidsvermogen van appellant op zijn achttiende verjaardag niet kan worden vastgesteld. Voor inschakeling van een deskundige is hierom geen aanleiding. Appellant is terecht een Wajong-uitkering geweigerd.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [Geboortedatum] 1985, heeft een door het Uwv op 7 december 2020 ontvangen aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarin is vermeld dat appellant zwakbegaafd is en schizofrenie heeft. De verzekeringsarts heeft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op 22 mei 2005 en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant op zijn achttiende verjaardag niet kan worden vastgesteld wegens het ontbreken van medische informatie hierover. Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het Uwv geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. Het Uwv heeft op basis hiervan geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft verricht. Appellant heeft daarnaast voldoende medische informatie kunnen inbrengen tegen het oordeel van het Uwv. De medische stukken zeggen alleen in onvoldoende mate iets over de beperkingen van eiser op zijn achttiende levensjaar. Voor zover duidelijke gegevens over de gezondheidssituatie van appellant rond zijn achttiende verjaardag ontbreken, komt dit volgens vaste rechtspraak voor risico van appellant. De rechtbank onderschrijft de conclusie van het Uwv dat de beperkingen van appellant op zijn achttiende verjaardag door tijdsverloop en het ontbreken van objectieve informatie niet meer (exact) zijn vast te stellen. Dit betekent dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag terecht heeft vastgesteld op 22 mei 2005 en dat appellant niet is aan te merken als jonggehandicapte in de zin van de Wajong.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellant heeft het Uwv te veel gewicht toegekend aan de psychose in 2005. Al vanaf het achtste jaar had appellant klachten en problemen vanuit zijn verstandelijke beperking en psychische klachten. Appellant stelt dat de door hem overgelegde medische informatie voldoende aannemelijk maakt dat zijn arbeidsongeschiktheid eerder dan in 2005 is ontstaan
.Appellant heeft onder verwijzing naar het Korošec- arrest [1] verzocht om een onafhankelijk deskundige (psychiater) in te schakelen, omdat sprake is van bewijsnood en verder om te beoordelen of het doen van een laattijdige aanvraag hem kan worden verweten.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Appellant heeft recht op een Wajong-uitkering als hij jonggehandicapte is in de zin van artikel 1a:1, eerste of tweede lid, van de Wajong. Daarvan is sprake als hij geen arbeidsvermogen heeft. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft iemand geen arbeidsvermogen als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of appellant voldoet aan (ten minste) een van deze vier voorwaarden.
4.4.
In geschil is of het Uwv terecht heeft geoordeeld dat het arbeidsvermogen van appellant op zijn achttiende verjaardag niet kan worden vastgesteld wegens het ontbreken van medische informatie over deze periode.
4.5.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen dat er geen medische informatie voorhanden is op basis waarvan zij de beperkingen van appellant op zijn achttiende verjaardag kunnen vaststellen. Omdat er geen twijfel is over dit standpunt, is er geen aanleiding een onafhankelijk deskundige te benoemen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Over het beroep van appellant op het Korošec-arrest, merkt de Raad nog het volgende op.
4.6.
Het betoog van appellant dat in deze procedure zonder benoeming van een deskundige sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, slaagt niet. Het beginsel van equality of arms [2] vergt een balans voor partijen in hun mogelijkheden om bewijsmateriaal aan te dragen, die de rechter in staat moet stellen een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Appellant heeft zowel bij zijn aanvraag als daarna medische informatie overgelegd die naar haar aard geschikt is om twijfel te zaaien aan het standpunt van de artsen van het Uwv. De verzekeringsartsen hebben de beschikbare informatie kenbaar beoordeeld. Dat appellant als gevolg van zijn laattijdige aanvraag niet beschikt over medische informatie die betrekking heeft op zijn situatie op zijn achttiende verjaardag komt naar vaste rechtspraak [3] voor zijn risico. Of hem al dan niet een verwijt valt te maken van de late aanvraag, is daarbij niet van doorslaggevende betekenis.

Conclusie en gevolgen

5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak bevestigen. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna als voorzitter en W. Timmer en G.A.J. van den Hurk als leden, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2023.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage

Artikel 1a:1, eerste en tweede lid, Wajong
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec).
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2721 en 26 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:185.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477.