In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich sinds 2010 ziek heeft gemeld met lichamelijke en psychische klachten, betwistte de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms'. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat zij voldeed aan het vereiste opleidingsniveau. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de stelling van appellante ondersteunde dat haar beperkingen waren onderschat. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.