ECLI:NL:CRVB:2020:2721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
19/2351 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante, die zich sinds 2010 ziek heeft gemeld met lichamelijke en psychische klachten, betwistte de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen schending was van het beginsel van 'equality of arms'. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en dat zij voldeed aan het vereiste opleidingsniveau. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die de stelling van appellante ondersteunde dat haar beperkingen waren onderschat. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 2351 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
3 mei 2019, 18/1602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als tandartsassistente voor 32,95 uur per week. Op 21 januari 2010 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Bij besluit van 28 december 2011 heeft het Uwv geweigerd appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 11 februari 2012 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. De besluitvorming is in beroep en in hoger beroep bevestigd (Zie uitspraak Raad van 16 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2683).
1.2.
Appellante heeft zich op 6 februari 2017 bij het Uwv gemeld met toegenomen psychische en fysieke klachten met ingang van 30 december 2016. Bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 22 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld
.Vervolgens heeft een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden en heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2017 geweigerd appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat de beperkingen van appellante uit dezelfde oorzaak zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 11 februari 2012, maar dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 juni en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 juni 2018 ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de tweede geselecteerde functie laten vervallen, deze is vervangen door de derde geselecteerde functie samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050). De nieuwe derde geselecteerde functie is de functie productiemedewerker papier (SBC‑code 111174). Het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante blijft ongewijzigd minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals neergelegd in de FML van 22 augustus 2017. Over de stelling van appellante dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met haar gebruik van antidepressiva, overweegt de rechtbank dat daarvoor op de datum in geding geen aanleiding was. Appellante heeft tijdens de zitting verklaard dat zij met het gebruik hiervan drie weken voor de zitting is begonnen. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen en in aanmerking genomen dat appellante gezien haar opleiding en werkervaring beschikt over het in de geselecteerde functies vereiste (lage) taal- en opleidingsniveau, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellante niet geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante staande gehouden dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv haar beperkingen die het gevolg zijn van ernstige en complexe fysieke en psychische klachten heeft onderschat, omdat haar psychische klachten en schouderklachten zijn toegenomen. Bovendien is er ten onrechte een urenbeperking aangenomen. Appellante heeft gesteld dat geen sprake is van equality of arms, omdat zij wegens haar financiële situatie niet in staat is zelf een deskundige in te schakelen. Zij heeft de Raad om die reden verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen. In dat verband heeft appellante verwezen naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec). Voorts heeft appellante aangevoerd dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn omdat zij de Nederlandse taal niet goed machtig is en niet voldoet aan het vereiste opleidingsniveau.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA, zoals van toepassing ten tijde van belang, bepaalt dat indien op de eerste dag na afloop van de wachttijd geen recht op een WGA-uitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering ontstaat met ingang van de dag dat de verzekerde wel (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt, indien hij op de dag hieraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid. Op grond van het derde lid van dit artikel kan dit recht niet later ingaan dan vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, of artikel 49 bedoelde dag.
4.2.
Niet in geschil is dat sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als bedoeld in artikel 55 van de Wet WIA, binnen vijf jaar na 11 februari 2012. In geschil is of het Uwv, met inachtneming van deze toegenomen beperkingen, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 30 december 2016 terecht heeft gesteld op minder dan 35%.
4.3.
In zijn uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) is de Raad, mede op grond van de uitspraak van het EHRM in de zaak Korošec, tot het oordeel gekomen dat bij de beoordeling van de medische rapporten die zijn opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv, een beoordeling door de rechter in drie stappen als uitgangspunt wordt genomen, namelijk de zorgvuldigheid van de besluitvorming (stap 1), equality of arms (stap 2) en de inhoudelijke beoordeling (stap 3).
Stap 1: zorgvuldigheid van de besluitvorming
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben verricht. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid worden onderschreven. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Appellante is lichamelijk en psychisch onderzocht, de verschillende klachten zijn in ogenschouw genomen en de (verzekerings)artsen beschikten over medische informatie van de behandelend artsen.
Stap 2: equality of arms
4.5.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Als de betrokkene (medische) stukken in het geding brengt, moet de bestuursrechter beoordelen of deze stukken een redelijke mogelijkheid vormen voor betrokkene om de bestuursrechter van zijn standpunt te overtuigen.Er is geen reden om aan te nemen dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2020 ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het voldoende dat de medische gegevens die betrokkene naar voren brengt twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep), hetgeen aanleiding kan geven voor het instellen van nader onderzoek door het Uwv en/of de benoeming door de bestuursrechter van een medisch deskundige voor het verrichten van een deskundigenonderzoek. Appellante wordt dan ook niet gevolgd in haar standpunt dat de informatie van behandelaars meestal naar zijn aard ongeschikt is om twijfel te zaaien over de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen. In het dossier zijn gegevens aanwezig van twee psychologen, van de huisarts en van een orthopeed. Deze informatie is naar zijn aard geschikt om twijfel te kunnen zaaien aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. Hierin ligt besloten dat het standpunt van appellante, dat haar de financiële middelen ontbreken om zelf een expertise door een deskundige te laten verrichten, wat daar verder ook van zij, geen toereikende basis biedt voor het oordeel dat zij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om voldoende weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit en dat de Raad om die reden een deskundige zou moeten benoemen. Er is geen sprake van schending van het beginsel equality of arms en geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen.
Stap 3: inhoudelijke beoordeling
4.6.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. De daaraan ten grondslag liggende overwegingen van de rechtbank in overweging 2 van de aangevallen uitspraak worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellante geen nieuwe medische informatie overgelegd die steun biedt voor haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 juni 2018 voldoende overtuigend gemotiveerd dat de beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren in lijn zijn met de psychische klachten van appellante. Er is geen grond voor meer beperkingen. Ten aanzien van de nek en schouderklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 juni 2018 gemotiveerd onderbouwd dat de beperkingen die zijn gesteld voldoende tegemoetkomen aan de degeneratieve afwijking op niveau C5-C6 die blijkens de brief van de orthopeed van 26 april 2013 is geconstateerd op een MRI. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige.
4.7.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. De stelling van appellante dat de functie productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) ongeschikt is, omdat met een naaimachine moet worden gewerkt, wordt niet gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 15 juni 2018 voldoende toegelicht dat er geen sprake is van werkzaamheden met een verhoogd persoonlijk risico. De eerst ter zitting door appellante opgeworpen stelling dat de in die functie gebruikte naaimachine, in weerwil van de gegevens in het CBBS, moet worden gekwalificeerd als een gevaarlijke machine, is niet aannemelijk gemaakt.
4.8.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 15 juni 2018 voldoende heeft toegelicht dat appellante voldoet aan opleidingsniveau 2. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2841) veronderstelt opleidingsniveau 2 dat een betrokkene basisonderwijs heeft voltooid en eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs zonder diploma of andere opleidingen op dit niveau. Daarbij is niet relevant of het onderwijs in Nederland of in het buitenland is gevolgd. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 30 augustus 2017 afdoende gemotiveerd dat appellante de Nederlandse taal voldoende beheerst nu zij een cursus NT-2 Nederlands heeft gevolgd en heeft afgerond met een diploma. Het standpunt van appellante dat het opleidingsniveau van de functies te hoog is, kan dan ook niet worden gevolgd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.8 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van C.M. van de Ven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen.