ECLI:NL:CRVB:2023:185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
27 januari 2023
Zaaknummer
21/2301 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na zorgvuldig onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1984, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, nadat een eerdere aanvraag in 2013 was afgewezen. Het Uwv had de aanvraag op 1 november 2019 afgewezen na medisch en arbeidskundig onderzoek, omdat er onvoldoende objectiveerbare medische gegevens beschikbaar waren om de beperkingen van de appellant vast te stellen. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het Uwv het gebrek in beroep had hersteld door alsnog een verzekeringsarts in te schakelen.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bewijslast op hem rustte en dat er geen deskundige was ingeschakeld, wat zou leiden tot strijd met het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde echter dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad bevestigde dat de appellant niet beschikte over de benodigde medische informatie vanwege zijn laattijdige aanvraag, wat voor zijn risico kwam. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.

Uitspraak

21 2301 WAJONG

Datum uitspraak: 26 januari 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2021, 20/6775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Z.M. Nasir, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. De Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1984, heeft met een door het Uwv op 19 juli 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), nadat een aanvraag van 5 augustus 2013 was afgewezen. Bij besluit van 1 november 2019 heeft het Uwv de aanvraag van 19 juli 2019 afgewezen, na medisch en arbeidskundig onderzoek.
1.2.
Bij besluit van 21 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 1 november 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat er onvoldoende objectiveerbare medische gegevens beschikbaar zijn om de beperkingen van appellant op achttienjarige leeftijd en in de van belang zijnde periode daarna te kunnen vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit met een overweging over proceskosten gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd. Het besluit is in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen. Het Uwv heeft dit gebrek in beroep hersteld door alsnog een verzekeringsarts bezwaar en beroep in te schakelen. De verzekeringsartsen hebben na een zorgvuldig onderzoek toegelicht dat onvoldoende duidelijk is tot welke beperkingen de autistische stoornis van appellant in de van belang zijnde periode heeft geleid, terwijl de psychotische stoornis NAO pas vanaf 2011 voor het eerst beschreven is. Uit de beschikbare informatie van de behandelend sector blijkt dat wordt gesproken over een beginnende psychotische ontwikkeling en een mogelijk sinds één jaar duidelijk verminderd functioneren. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat het voor risico van appellant komt dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen, omdat appellant laattijdig een aanvraag heeft gedaan. Dat appellant niet eerder in de gelegenheid was een aanvraag in te (laten) dienen is de rechtbank niet gebleken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewijslast op hem rust, omdat uit de uitspraak van de Raad van 3 juni 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD4453, volgt dat dit niet het geval is als appellant niet eerder in de gelegenheid was een aanvraag in te dienen. Appellant was niet eerder in de gelegenheid een aanvraag te doen. Een mogelijk verwijt aan zijn ouders mag niet aan hem worden toegerekend. Volgens appellant is het onderzoek van het Uwv onvoldoende zorgvuldig geweest. Onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212, Korošec), heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige heeft ingeschakeld. Volgens appellant is er geen equality of arms, omdat hij geen medici ter beschikking heeft die het medisch oordeel van het Uwv kunnen toetsen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig zijn geweest. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen dat er geen medische informatie voorhanden is op basis waarvan de beperkingen van appellant op zijn achttiende verjaardag en de relevante periode daarna kunnen worden vastgesteld. De daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.
Het betoog van appellant dat in deze procedure zonder benoeming van een deskundige sprake is van strijd met het beginsel van equality of arms als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, slaagt niet. De kern van het beginsel van equality of arms (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2721) is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Er is geen reden om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat hij in aanmerking dient te komen voor een Wajong-uitkering. Appellant heeft bij zijn aanvraag informatie overgelegd en heeft artsen van het Uwv in de gelegenheid gesteld medische informatie op te vragen. Deze artsen hebben de beschikbare informatie betrokken bij de beoordeling. Dat appellant als gevolg van zijn laattijdige aanvraag niet beschikt over medische informatie die betrekking heeft op zijn situatie in de van belang zijnde periode komt naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 18 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1356, en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) voor zijn risico. Of hem of zijn ouders al dan niet een verwijt valt te maken van de late aanvraag is daarbij niet van doorslaggevende betekenis. Overigens heeft appellant ook in 2013 een aanvraag ingediend.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2023.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) C.G. van Straalen