In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1984, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, nadat een eerdere aanvraag in 2013 was afgewezen. Het Uwv had de aanvraag op 1 november 2019 afgewezen na medisch en arbeidskundig onderzoek, omdat er onvoldoende objectiveerbare medische gegevens beschikbaar waren om de beperkingen van de appellant vast te stellen. De rechtbank had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het Uwv het gebrek in beroep had hersteld door alsnog een verzekeringsarts in te schakelen.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de bewijslast op hem rustte en dat er geen deskundige was ingeschakeld, wat zou leiden tot strijd met het beginsel van equality of arms. De Raad oordeelde echter dat de onderzoeken van het Uwv zorgvuldig waren en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad bevestigde dat de appellant niet beschikte over de benodigde medische informatie vanwege zijn laattijdige aanvraag, wat voor zijn risico kwam. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak voor zover deze was aangevochten.