ECLI:NL:CRVB:2023:2234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
22/2395 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de vaststelling van de WAZ-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 november 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WAZ-uitkering van betrokkene, die een reisbureau runt, over het jaar 2019. Het Uwv had de WAZ-uitkering vastgesteld op € 819,98 bruto per maand per 1 januari 2019 en op € 829,98 bruto per maand per 1 juli 2019. Tevens had het Uwv een bedrag van € 4.968,98 aan onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering teruggevorderd van betrokkene.

Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het Uwv, omdat zij van mening was dat de WAZ-uitkering te laag was vastgesteld en de terugvordering onterecht was. De rechtbank had in een tussenuitspraak geoordeeld dat het Uwv de hoogte van de WAZ-uitkering onjuist had vastgesteld en het Uwv de gelegenheid gegeven om het besluit te herstellen. Het Uwv had echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid, wat leidde tot een gegronde uitspraak van de rechtbank.

In hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst bij de vaststelling van de WAZ-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene het bedrag van € 7.198,- aan commissies niet daadwerkelijk heeft ontvangen, maar dat dit bedrag wel was meegenomen in de belastbare winst uit onderneming. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uwv dit bedrag in mindering moest brengen op het inkomen van betrokkene. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv is ongegrond verklaard.

Uitspraak

22/2395 WAZ
Datum uitspraak: 30 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2022, 21/1351-T (aangevallen tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 juni 2022, 21/1351 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 5 oktober 2020 heeft het Uwv de uitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) van betrokkene over het jaar 2019 vastgesteld. Volgens het Uwv heeft betrokkene vanwege inkomsten als zelfstandige over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 een te hoog bedrag aan
WAZ-uitkering ontvangen. Dit bedrag moet zij aan het Uwv terugbetalen. Met een besluit van 6 oktober 2020 heeft het Uwv het bedrag dat betrokkene moet terugbetalen vastgesteld op
€4.968,98.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 5 en 6 oktober 2020, maar het Uwv is met een besluit van 23 december 2020 bij de vaststelling en terugvordering van de
WAZ-uitkering gebleven.
Betrokkene heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 7 september 2023. Betrokkene is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft een reisbureau. Naast de inkomsten die betrokkene vanuit haar werkzaamheden voor het reisbureau heeft, ontvangt zij van het Uwv een WAZ-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 5 oktober 2020 heeft het Uwv op basis van de gegevens van de Belastingdienst vastgesteld dat de WAZ-uitkering van betrokkene wegens haar inkomen als zelfstandige in het jaar 2019 had moeten worden uitbetaald naar de klasse van 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft de WAZ-uitkering per 1 januari 2019 vastgesteld op
€ 819,98 en per 1 juli op € 829,98 bruto per maand exclusief vakantiegeld. Volgens het Uwv heeft betrokkene over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 te veel uitkering ontvangen. Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene een bedrag van €4.968,98 aan het Uwv moet terugbetalen. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 5 en 6 oktober 2020 omdat zij van mening is dat het Uwv de WAZ-uitkering per 1 januari 2019 te laag heeft vastgesteld en de terugvordering daarom onterecht is. Betrokkene heeft hiertoe aangevoerd dat op de jaarrekening voor het jaar 2019 een bedrag van €7.198,- aan commissies is geboekt, welk bedrag zij nooit daadwerkelijk heeft ontvangen. Het betreft commissies voor reizen die zijn geboekt in 2019 en die in 2020 zouden plaatsvinden. Wegens Covid-19 zijn deze reizen geannuleerd en daarom heeft betrokkene deze commissies nooit ontvangen
.Hierdoor is de op de jaarrekening geboekte winst uit onderneming in 2019 € 7.198,- hoger dan de werkelijk gemaakte winst.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 23 december 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen de besluiten van 5 en 6 oktober 2020 ongegrond verklaard. Het Uwv is bij het verrekenen van de inkomsten uit werk van betrokkene met haar
WAZ-uitkering uitgegaan van de gegevens over het jaar 2019 zoals die bekend zijn bij de Belastingdienst. Die gegevens zijn voor het Uwv leidend. Het is aan betrokkene om een verzoek tot correctie in te dienen bij de Belastingdienst als zij van mening is dat de inkomstengegevens onjuist zijn.
Tussenuitspraak van de rechtbank1.4. Bij de tussenuitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank geoordeeld
dat het Uwv de hoogte van de WAZ-uitkering van betrokkene over het jaar 2019 onjuist heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen door de WAZ-uitkering van betrokkene over het jaar 2019 opnieuw vast te stellen, waarbij een bedrag van €7.198,- in mindering moet worden gebracht op het inkomen van betrokkene over 2019. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene heeft aangetoond dat de jaarcijfers over 2019 niet overeenkomen met het werkelijk genoten inkomen over 2019, omdat zij de in 2019 geboekte commissies met een bedrag van €7.198,- niet daadwerkelijk heeft ontvangen. Volgens de rechtbank heeft betrokkene met de winst- en verliesrekening over 2020 aangetoond dat zij de in 2019 geboekte commissies voor reizen in het jaar 2020 niet heeft ontvangen. Aangezien het Uwv de inkomsten die betrokkene daadwerkelijk heeft genoten in mindering moet brengen (anticumuleren) op haar WAZ-uitkering, heeft het Uwv bij de berekening van de inkomsten over het jaar 2019 een bedrag van €7.198,- te veel in aanmerking genomen. De rechtbank heeft het in dit geval niet redelijk geacht om vast te houden aan het uitgangspunt dat het Uwv mag uitgaan van de juistheid van de gegevens uit de polisadministratie, en dat correctie van de niet genoten commissies over 2019 uitsluitend kan worden 'rechtgezet’ door een gewijzigde aangifte over 2019 te doen. Betrokkene heeft uitgebreid gemotiveerd en met jaarcijfers onderbouwd dat zij het door de reisbranche gehanteerde systeem van boeken van commissies niet anders tot uitdrukking kan laten komen op de winst- en verliesrekeningen.
Uitspraak van de rechtbank
2. Omdat het Uwv geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om het door de rechtbank vastgestelde gebrek in het bestreden besluit te herstellen, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij blijft bij alles wat in de tussenuitspraak is overwogen en beslist. De rechtbank heeft het Uwv opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene.
Het hoger beroep van het Uwv
3.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat het Uwv bij de vaststelling van het inkomen van betrokkene gebruik heeft gemaakt van de gegevens uit de polisadministratie. Voor zelfstandigen gaat het Uwv uit van de informatie van de Belastingdienst. Voor de vaststelling van het inkomen als zelfstandige is het Uwv uitgegaan van de belastbare winst, zoals bedoeld in artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen (Regeling samenloop). Het Uwv gaat – onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1636 – daarbij uit van de door betrokkene gemaakte fiscale keuze. Volgens het Uwv is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de fiscale keuze bij toepassing van
artikel 58 van de WAZ niet in redelijkheid tot uitgangspunt had kunnen worden genomen. Daarbij heeft het Uwv in aanmerking genomen dat betrokkene heeft verklaard dat haar belastingaangifte over 2019 correct is. De lagere omzet, die overigens pas in 2020 feitelijk is geëffectueerd, is daarom volgens het Uwv geen reden om af te wijken van de fiscale winst over 2019.

Het oordeel van de Raad

4.1.1.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAZ wordt, indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
4.1.2.
In het zevende lid van artikel 58 van de WAZ is bepaald dat bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Deze ministeriële regeling is de Regeling samenloop.
4.1.3.
In artikel 2a, eerst lid, aanhef en onder e, van de Regeling samenloop is bepaald dat onder inkomen als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de WAZ wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] komt bij het beantwoorden van de vraag of de inkomsten van een verzekerde als inkomsten uit arbeid van een zelfstandige op grond van artikel 58 van de WAZ moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte en door de fiscus gehonoreerde keuze. Deze hoofdregel lijdt slechts uitzondering indien aantoonbaar sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de aan de fiscus gedane opgave niet tot uitgangspunt kan worden genomen.
4.3.
Het is aan betrokkene om aan te tonen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de in 4.2 genoemde hoofdregel rechtvaardigen. De Raad oordeelt, anders dan de rechtbank, dat betrokkene hierin niet geslaagd. Niet in geschil is dat betrokkene het bedrag van € 7.198,- aan commissies niet daadwerkelijk heeft ontvangen in het jaar 2019, en ook niet in het jaar 2020. Dit bedrag is wel meegenomen bij de vaststelling van de winst uit onderneming voor het jaar 2019 op de winst- en verliesrekening over 2019. Ingevolge
artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Regeling samenloop wordt onder inkomen als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de WAZ verstaan de belastbare winst uit onderneming. Hieruit volgt dat voor de vaststelling van het inkomen van betrokkene niet relevant is of betrokkene het bedrag aan commissies daadwerkelijk heeft ontvangen, maar of dit bedrag is meegenomen voor de belastbare winst uit onderneming. Betrokkene heeft bevestigd dat de winst uit onderneming voor het jaar 2019 – dus inclusief het bedrag van € 7.198,- aan commissies – juist is verantwoord aan de Belastingdienst. Het Uwv is dan ook terecht uitgegaan van de belastbare winst van het reisbureau van betrokkene over het jaar 2019, zoals die blijkt uit de gegevens van de Belastingdienst. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het Uwv bij de vaststelling van het inkomen van betrokkene niet uitgegaan van de gegevens uit de polisadministratie, maar van de gegevens van de Belastingdienst.
4.4.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de lagere omzet door het mislopen van de commissies over geboekte reizen in 2019 pas in 2020 is geëffectueerd. Alleen al daarom is er geen reden is om af te wijken van de belastbare winst over 2019. Uit het financieel verslag van het reisbureau van betrokkene over het jaar 2020 blijkt namelijk dat op de winst- en verliesrekening over 2020 bij de post ‘commissies en provisies’ een bedrag van € 7.198,- in mindering is gebracht wegens commissies en provisies voor geboekte reizen in 2019 die zijn geannuleerd in 2020. Hierdoor is het bruto omzetresultaat van het jaar 2020 verlaagd met het bedrag aan misgelopen commissies van in 2019 geboekte reizen. Op deze manier is het verlies aan commissies gecompenseerd. Omdat de inkomsten uit zelfstandige van betrokkene in 2020 zeer gering waren, heeft deze compensatie niet geleid tot een hogere WAZ-uitkering voor het jaar 2020, maar dat is – gelet op het voorgaande – voor de vaststelling van de
WAZ-uitkering voor 2019 niet relevant. Zoals het Uwv ook ter zitting naar voren heeft gebracht, is de WAZ niet bedoeld om het verlies aan commissies te compenseren.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv een bedrag van € 7.198,- in mindering moet brengen op het voor de toepassing van artikel 58, eerste lid, van de WAZ in aanmerking te nemen inkomen van betrokkene.

Conclusie en gevolgen

5.
Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraken worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard. Dit betekent dat het Uwv terecht de
WAZ-uitkering per 1 januari 2019 heeft vastgesteld op € 819,98 bruto per maand en per 1 juli 2019 op € 829,98 bruto per maand. Ook heeft het Uwv terecht de onverschuldigd betaalde WAZ-uitkering over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 tot een bedrag van € 4.968,98 teruggevorderd van betrokkene.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-
vernietigt de aangevallen tussenuitspraak;
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 december 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en M.E. Fortuin en J.D. Streefkerk als leden, in tegenwoordigheid van I. Gök als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) I. Gök

Bijlage

Artikel 58 van WAZ
1. Indien de verzekerde, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid, zou zijn.
Na afloop van het in de aanhef genoemde tijdvak wordt de arbeid aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 2, vierde lid.
2. (…).
3. (…).
4. (…).
5. (…).
6. (…).
7. Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder inkomen en loon als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.
8. (…).
Artikel 2a Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomen
1. Onder inkomen als bedoeld in de artikelen 44, eerste lid, van de WAO, en 58, eerste lid, van de Waz wordt verstaan:
a. (…);
b. (…);
c. (…);
d. (…);
e. de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in artikel 3.74 van die wet en vermeerderd met de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in artikel 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst;
f. (…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2735.