Uitspraak
PROCESVERLOOP
36 kalenderweken voorafgaand aan 11 juli 2019 niet in ten minste 26 kalenderweken heeft gewerkt. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) gebleven bij de weigering om appellante per 11 juli 2019 een WW-uitkering toe te kennen.
mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.
OVERWEGINGEN
Inleiding
CSU Personeel B.V. (werkgeefster) voor gemiddeld 12,5 uur per week. In 2018 is appellante wegens ziekte uitgevallen voor haar werk. Omdat appellante de aangeboden
re-integratiewerkzaamheden weigerde uit te voeren, heeft werkgeefster vanaf februari 2019 een loonstop opgelegd. Appellante heeft op 8 maart 2019 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het Uwv. Bij het deskundigenoordeel van 29 maart 2019 (deskundigenoordeel) heeft het Uwv geconcludeerd dat de door werkgeefster aangeboden arbeid passend is. Aan het deskundigenoordeel ligt een rapport van 27 maart 2019 van een verzekeringsarts ten grondslag. De arbeidsovereenkomst van appellante is per 11 juli 2019 beëindigd middels een vaststellingsovereenkomst.
26 kalenderweken heeft gewerkt. Bij beslissing op bezwaar van 31 oktober 2019 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens
niet-verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 23 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 februari 2020 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft een volledige inhoudelijke heroverweging gemaakt. Het Uwv blijft bij zijn standpunt dat appellante per 11 juli 2019 geen recht heeft op een WW-uitkering omdat zij niet aan de referte-eis voldoet. Volgens het Uwv heeft appellante in de periode van 5 november 2018 tot 11 juli 2019 in 24 kalenderwerken gewerkt.
Volgens appellante dient de referteperiode te worden (voor)verlengd met de duur van de loonstop omdat zij in deze periode ziek was. Dat werkgeefster appellante geen loon heeft betaald wegens een opgelegde loonstop, betekent niet dat appellante in de betreffende periode niet ziek was. De door werkgeefster feitelijk aangeboden arbeid was niet geschikt voor appellante.
Het oordeel van de Raad
artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW.
26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft gewerkt. Dit leidt tot de conclusie dat het Uwv appellante terecht per 11 juli 2019 een WW-uitkering heeft geweigerd.
Conclusie en gevolgen
WW-uitkering toe te kennen is gehandhaafd, in stand blijft.