ECLI:NL:CRVB:2019:3579
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens niet voldoen aan referte-eis
Op 13 november 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 maart 2018. Appellante had op 22 december 2016 een WW-uitkering aangevraagd, maar het Uwv weigerde deze op basis van het argument dat zij niet voldeed aan de referte-eis zoals vastgelegd in artikel 17 van de Werkloosheidswet (WW). De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat appellante in de referteperiode van 4 april 2016 tot en met 11 december 2016 niet aan de vereisten voldeed, omdat zij in de periode vanaf 1 september 2016 geen arbeid had verricht en geen loon had ontvangen. Appellante had aangevoerd dat haar werkgeefster onzorgvuldig had gehandeld en dat zij recht had op een WW-uitkering op basis van het vertrouwensbeginsel, maar de Raad oordeelde dat er geen bewijs was voor deze claims. De Raad bevestigde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante niet voldeed aan de referte-eis en dat het Uwv de WW-uitkering terecht had geweigerd.
De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de referte-eisen voor het verkrijgen van een WW-uitkering en de strikte uitleg van de uitzonderingssituaties zoals vermeld in de wet. De Centrale Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.