Uitspraak
6 juli 2022, 21/5173 (aangevallen uitspraak)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
Uitspraak van de rechtbank2.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat tussen partijen in geschil is of appellant in de zomervakantie van het jaar 2020 zou hebben doorgewerkt als werkgeefster niet in staat van faillissement zou zijn verklaard. Het Uwv heeft bij het nemen van het bestreden besluit zelfstandig onderzoek gedaan door bij de curator een overzicht op te vragen van het aantal uren dat appellant in de jaren 2015 tot en met 2019 in de zomervakantie heeft doorgewerkt. Namens de curator is op1 oktober 2021 geantwoord dat appellant inmiddels heeft ontvangen waar hij conform de administratie van de werkgeefster recht op had en dat er slechts een vordering over reiskosten ter verificatie is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv hiermee voldoende inspanningen heeft verricht om een gespecificeerde verlofadministratie over het jaar 2019 en de jaren daarvoor te verkrijgen. Dat het niet is gelukt om hierover meer informatie te krijgen, komt niet voor rekening en risico van het Uwv, omdat het Uwv voor deze informatievoorziening afhankelijk is van derden.
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
€ 1.674,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting), in totaal € 2.511,-. Ook wordt bepaald dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,- vergoedt.
BESLISSING
vernietigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136,-