ECLI:NL:CRVB:2023:2085

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
22/2825 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv en de geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 36,48% per 1 november 2017. Appellant, die een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving, was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de beoordeling door dezelfde verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet zorgvuldig was. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het besluit van het Uwv vernietigd, maar de Raad oordeelde dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en oordeelde dat er geen sprake was van vooringenomenheid, ondanks het feit dat dezelfde artsen meerdere keren betrokken waren bij de beoordeling. De Raad bevestigde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was aangepast en dat de functies productiemedewerker textiel en productiemedewerker industrie passend waren voor appellant, ondanks zijn beperkingen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen, en de rechtbank werd in haar oordeel bevestigd. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2825 WIA
Datum uitspraak: 9 november 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 juli 2022, 21/3979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 9 november 2017 heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die een WGA-loonaanvullingsuitkering ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), met ingang van 1 november 2017 vastgesteld op 37,80%. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt. Na de herbeoordeling in bezwaar heeft het Uwv, met een beslissing op bezwaar van 28 december 2018, bepaald dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en de WIA-uitkering met ingang van 1 maart 2019 beëindigd.
Appellant heeft tegen de beslissing op bezwaar van 28 december 2018 beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 december 2018 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.
Met een nieuwe beslissing op bezwaar van 17 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en de WIA-uitkering van appellant per 1 november 2017 voortgezet, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,48%.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 8 februari 2022 het Uwv in de gelegenheid gesteld een gebrek in de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling te herstellen. Vervolgens heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Namens appellant heeft mr. S. Maachi, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maachi. Het Uwv is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 november 2017 heeft vastgesteld op 36,48%. Volgens appellant is het onzorgvuldig dat dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn situatie meerdere malen hebben beoordeeld. Ook is hij van mening dat hij de door de voor hem geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als beveiligingsbeambte voor 35,86 uur per week. Appellant heeft zich op 2 juli 2013 ziek gemeld. Hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 30 juni 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Met ingang van 29 augustus 2015 heeft het Uwv deze uitkering omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft een psychologisch onderzoek laten uitvoeren door psycholoog E.H. Ameling. Na ontvangst van het rapport van Ameling heeft de arts vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2017. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 9 november 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 november 2017 37,80% arbeidsongeschikt is.
1.3.
In de bezwaarfase heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep een psychiatrische expertise laten uitvoeren door psychiater J.K. van der Veer van DC VerzuimDiagnostiek. Na ontvangst van het rapport van Van der Veer, eigen onderzoek en bestudering van de gegevens van de behandelend sector heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om de FML van 24 oktober 2017 te herzien. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft wel aanleiding gezien om aan de schatting andere functies ten grondslag te leggen. Op basis van deze functies wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 35%. Met een beslissing op bezwaar van 28 december 2018 heeft het Uwv bepaald dat de WIA-uitkering van appellant met ingang van 1 maart 2019 wordt beëindigd.
1.4.
Appellant heeft tegen de beslissing op bezwaar van 28 december 2018 beroep ingesteld. De rechtbank heeft een expertise-onderzoek laten uitvoeren door psychiater J. Blank-Contant van WPEX Wettstein & Peterse Expertise. Blank-Contant heeft geconcludeerd dat appellant aanvullend beperkt is op de items concentreren van de aandacht, eigen gevoelens uiten, emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten. De rechtbank heeft bij uitspraak van 20 april 2021 het beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 december 2018 vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant.
1.5.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 21 mei 2021 de FML in overeenstemming gebracht met de conclusies van
Blank-Contant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien om een van de geduide functies te laten vervallen en de schatting te baseren op drie functies waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op 36,48%. Met het bestreden besluit van 17 augustus 2021 heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en de
WIA-uitkering van appellant per 1 november 2017 voortgezet, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,48%.
1.6.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 8 februari 2022 een tussenuitspraak gedaan. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsgeneeskundige beoordeling en de FML van 21 mei 2021 gebrekkig zijn. De motivering sluit niet aan bij de uitspraak van de rechtbank van 20 april 2021. Het Uwv moet de FML van 21 mei 2021 aanvullen met een beperking op item 1.1 met een score 1, op item 1.2 met een score 1 en op item 2.6 met een score 2. Het Uwv moet op basis van de aangevulde FML een arbeidskundige beoordeling uitvoeren en zo nodig vervolgens een verzekeringsgeneeskundige beoordeling verrichten over de duurzaamheid van de beperkingen.
1.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML op 10 maart 2022 aangevuld overeenkomstig de tussenuitspraak van de rechtbank. Ondanks de gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen aanleiding gezien om de functieselectie te herzien. De drie eerder geduide functies zijn nog steeds passend zodat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft het Uwv daarbij veroordeeld in de proceskosten van appellant en het Uwv opgedragen het door hem betaalde griffierecht te vergoeden. Hiertoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het Uwv het gebrek in het besluit van
17 augustus 2021 heeft hersteld en dat de FML van 10 maart 2022 en de daarin opgenomen beperkingen aansluiten bij het oordeel van de rechtbank in haar uitspraak van 20 april 2021. De grond dat dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn betrokken bij het herstellen van het gebrek, waardoor niet voldaan is aan het verzoek van de rechtbank om een ander duo in te schakelen, slaagt niet. Uit de tussenuitspraak volgt niet dat het gebrek alleen hersteld kan worden als een andere verzekeringsarts en een andere arbeidsdeskundige de nadere beoordeling zouden verrichten. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te oordelen dat dat had moeten gebeuren. Het is waar dat dezelfde verzekeringsarts en dezelfde arbeidsdeskundige in dit dossier meerdere rapporten hebben geschreven en dat deze door de rechtbank eerder als ontoereikend zijn aangemerkt. Dat betekent echter nog niet dat sprake is van vooringenomenheid en appellant heeft verder ook niet onderbouwd waarom daarvan sprake zou zijn. Ook de grond dat de functies Productiemedewerker textiel en Productiemedewerker industrie vanwege zijn beperkingen niet passend voor appellant zijn, slaagt niet.Op het aspect 4.3.8 Hand- en vingergebruik is een beperking opgenomen ten aanzien van repetitieve
hand-/vingerbewegingen, met de toelichting: ‘indien hoogfrequent t.a.v. rechterhand, links normaal’. Uitgaande van de juistheid van de beperkingen, heeft de rechtbank geoordeeld dat in de arbeidskundige rapporten toereikend is gemotiveerd dat de geduide functies geschikt zijn voor appellant. Ten aanzien van het aspect 4.3.8 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gemotiveerd dat in de geduide functies weliswaar sprake is van repetitieve
hand-/vingerbewegingen, maar dat deze in een vrij constant tempo (en dus niet hoogfrequent) voorkomen. De rechtbank heeft in de stelling van appellant onvoldoende aanknopingspunten gezien om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat hij recht heeft op een IVA-uitkering. Hij heeft aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv tot zesmaal toe dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ingeschakeld en dat dit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Appellant heeft uitdrukkelijk verzocht om inschakeling van een ander duo en de rechtbank heeft ten onrechte niet bepaald dat het Uwv een ander duo had moeten inschakelen. Appellant wordt niet beschermd tegen de persoonlijke overwegingen en willekeur van deze verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daarnaast heeft appellant gesteld dat het rapport van de door hem ingeschakelde arbeidsdeskundige M. Overduin onvoldoende op waarde is geschat. Overduin heeft gemotiveerd waarom de geduide functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en productiemedewerker industrie
(SBC-code 111180) niet geschikt zijn voor appellant in verband met hoogfrequente, repetitieve hand- en vingerbewegingen. Appellant heeft de Raad verzocht een arbeidsdeskundige als deskundige in te schakelen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 36,48%, in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.3.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.4.
Wat appellant heeft aangevoerd over het inschakelen van dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is een herhaling van wat appellant in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is hier gemotiveerd op ingegaan. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank over deze grond ten grondslag liggen worden onderschreven. Hieraan wordt toegevoegd dat er geen (rechts-)regel aan in de weg staat dat een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) meerdere keren betrokken is bij een medische beoordeling van dezelfde appellant [1] . Hetzelfde geldt voor het inschakelen van een arbeidsdeskundige (bezwaar en beroep). Daarnaast wil het enkele feit dat het Uwv van een eerder standpunt is teruggekomen niet zeggen dat sprake is van vooringenomenheid. Uiteindelijk is de FML aangepast conform de bevindingen van Blank-Contant. Appellant heeft daarover desgevraagd ter zitting bevestigd dat de FML van 10 maart 2022 in overeenstemming is met de bevindingen van Blank-Contant en dat hij die FML accepteert.
4.5.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies productiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) geschikt zijn voor appellant. In reactie op de rapporten van Overduin is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 26 april 2019, 28 mei 2021 en 3 februari 2022 uitgebreid ingegaan op de (mogelijke) relatie tussen een hoog handelingstempo en hoogfrequente repetitieve hand-/vingerbewegingen en heeft hij voldoende gemotiveerd dat in beide functies geen sprake is van hoogfrequente repetitieve hand-/vingerbewegingen. Een hoog handelingstempo wordt vastgesteld als sprake is van handelingen die meer dan de helft van de werktijd worden uitgevoerd in een tempo dat beduidend hoger ligt dan het gebruikelijke handelingstempo in gangbare arbeid. In beide functies is in meer dan de helft van de werktijd sprake van repetitieve handelingen. Als de functies dus hoogfrequente repetitieve hand-/vingerbewegingen zouden vereisen zou er ook sprake zijn geweest van een hoog handelingstempo. Dat is in beide functies niet het geval. Dit is ook consistent met de aard van de functies. Beide functies vereisen secuur werk en een fijne motoriek. Het nauwkeurig werken met de handen, waarbij fijne motoriek vereist is, is niet verenigbaar met hoogfrequente repetitieve hand-/vingerbewegingen. In wat Overduin heeft aangevoerd over de ongeschiktheid van de functies Productiemedewerker textiel en Productiemedewerker industrie met betrekking tot hoogfrequente repetitieve
hand-/vingerbewegingen wordt geen aanleiding gezien om te twijfelen aan deze motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de arbeidskundige beoordeling door het Uwv is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke arbeidsdeskundige. Het verzoek van appellant hiertoe wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevallen. Dit betekent dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid juist heeft vastgesteld op 36,48%.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten in hoger beroep. Hij krijgt ook het in hoger beroep betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en M.L. Noort en
L.A. Kjellevold als leden, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 15 juni 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1122 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2023:1122) en 8 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2316 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CRVB:2021:2316).