3.2.Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Na vragen van de Raad heeft het Uwv een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 augustus 2020 en nadere rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 september 2020 en 20 november 2020 ingebracht. De verzekeringsgeneeskundige bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat uit de brief van revalidatiearts De Jong van 22 maart 2018 geen nieuwe informatie naar voren komt. De behandelend reumatoloog is tot dezelfde bevindingen gekomen als deze revalidatiearts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht de ulnaris neuropathie niet van belang omdat bij het lichamelijk onderzoek geen specifieke afwijkingen zijn geconstateerd die passen bij (gedeeltelijke) uitval van de betreffende armzenuw. De revalidatiearts heeft ook een normale kracht en sensibiliteit aan de armen beschreven en geen specifieke handbeperkingen beschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 november 2020 herhaald dat uit de nogmaals geraadpleegde Suwinet-gegevens volgt dat appellant MTS commerciële techniek/elektro heeft gevolgd en heeft afgesloten met een diploma. Ter zitting is bij het Uwv – naar aanleiding van hetgeen appellant naar voren heeft gebracht – twijfel ontstaan over het bezit van dit
MTS-diploma. Het Uwv heeft daarbij opgemerkt dat indien de twee functies waarin de diploma-eis is gesteld vervallen de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.Voor wat appellant heeft aangevoerd over de procesgang bij de rechtbank verwijst de Raad naar wat de rechtbank hierover heeft overwogen in de aangevallen uitspraak. De Raad onderschrijft deze overwegingen. Niet is gebleken dat bij het betrekken van de in beroep ingediende stukken de goede procesorde of het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden of dat het Uwv bewust heeft gehandeld in strijd met artikel 8:42 dan wel artikel 8:58 van de Awb. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2018 bij de rechtbank heeft de gemachtigde van het Uwv opgemerkt dat het Uwv de brief van 14 juni 2018 niet had ontvangen. Daarom heeft de rechtbank het Uwv nogmaals in de gelegenheid gesteld om een nadere reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in te dienen. Appellant heeft vervolgens ruimschoots de gelegenheid gehad om op de nader ingediende stukken van het Uwv te reageren. Gelet op deze omstandigheden valt niet in te zien dat de rechtbank in strijd met de goede procesorde dan wel met genoemde bepalingen uit de Awb heeft gehandeld door de nadere stukken mee te nemen in de beoordeling.
4.1.2.Wat betreft appellant heeft aangevoerd over het overschrijden van de termijnen voor het indienen van verweerschriften in beroep en hoger beroep, zoals bepaald in artikel 8:42 van de Awb, wordt overwogen dat de termijn voor het indienen van een verweerschrift een termijn van orde is en niet een termijn van openbare orde. Dit betekent dat wanneer alsnog een reactie wordt ontvangen, al dan niet na een rappel, deze reactie in het algemeen niet om de enkele reden dat de reactie buiten de gegeven termijn is ontvangen, buiten beschouwing wordt gelaten. In dit geval is daarvoor geen aanleiding omdat appellant zowel in beroep als in hoger beroep ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om op de verweerschriften te reageren.
medische grondslag en verzoek om een deskundige
4.2.1.De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat zij geen aanwijzingen heeft voor de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is geweest. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. De Raad voegt hieraan toe dat het feit dat de verzekeringsarts in de vraagstelling aan de door het Uwv ingeschakelde psychiater zijn eigen bevindingen kort heeft weergegeven niet maakt dat deze vraagstelling onzorgvuldig is. De verzekeringsarts heeft juist zijn twijfel over de medische situatie, op grond waarvan aanleiding bestond een deskundige in te schakelen, aan de psychiater kenbaar willen maken. Verder valt uit het rapport van de psychiater, gebaseerd op een uitgebreid eigen onderzoek, niet af te leiden dat hij op enige wijze is beïnvloed door deze vraagstelling. Verder wordt toegevoegd dat geen regel in de weg staat aan de vaste gedragslijn van het Uwv dat in beroep (en in hoger beroep) een verzekeringsgeneeskundige reactie door dezelfde verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gegeven als de arts die het onderzoek in bezwaar heeft verricht.
4.2.2.Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkingen heeft dan dat het Uwv heeft aangenomen. Het dossier bevat informatie van de huisarts, de POH-GGZ, de neuroloog, de oogarts, de reumatoloog en de revalidatiearts van appellant. Deze stukken bevatten relevante informatie over de medische toestand van appellant omstreeks de datum in geding. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Nu geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, kan het door appellant gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.3.De primaire verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk onderzocht, heeft daarbij ook onderzoek aan de armen en handen van appellant verricht en heeft in de FML rekening gehouden met beperkingen voor stress en zware belasting van nek, armen en rug door appellant in de FML aangewezen te achten op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarbij als voorwaarde geldt dat extreme stress wordt vermeden en beperkingen aan te nemen voor omgaan met conflicten, werken met toetsenbord en muis, frequent reiken, frequent buigen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, lopen tijdens het werk, klimmen, staan (tijdens het werk) en boven schouderhoogte actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant ook zelf onderzocht. Daarbij hebben de verzekeringsartsen steeds gereageerd op de door appellant ingebrachte medische informatie. De beschikbare medische informatie geeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het Uwv te weinig beperkingen heeft aangenomen op de datum in geding.
4.3.1.De Raad heeft het Uwv vragen gesteld over het ontbreken van een beperking voor hand- en vingergebruik met het oog op de kenmerkende belasting op hand- en vingergebruik in de geselecteerde functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 augustus 2020 opgemerkt dat het lichamelijk onderzoek geen specifieke afwijkingen liet zien die passen bij (gedeeltelijke) uitval van de armzenuw en ook de revalidatiearts heeft normale kracht en sensibiliteit van de armen beschreven. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige in de Resultaat functiebeoordeling en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 30 juli 2018 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant.
4.3.2.De arbeidsdeskundige heeft het opleidingsniveau van appellant op tenminste 3 gesteld, omdat hij drie jaar MTS-elektro heeft gevolgd en in staat is geweest om twee jaar lessen op HBO-niveau te volgen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft dit standpunt gevolgd omdat met de gevolgde opleiding voldoende grond is om uit te gaan van tenminste
VMBO-niveau. Er zijn geen aanknopingspunten om te concluderen dat dit onjuist is. De bij het Uwv op zitting ontstane twijfel over de juistheid van de aanname dat appellant een
MTS-diploma heeft, wordt gevolgd. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat daardoor twee functies vervallen, maar nog drie functies resteren om de schatting op te baseren en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op basis van deze drie functies niet verandert. De zogenoemde mediaanfunctie, die de mate van arbeidsongeschiktheid bepaalt, wijzigt door het vervallen van de twee functies, maar dit heeft geen gevolgen voor de mate van arbeidsongeschiktheid, omdat het loon dat in de nieuwe mediaanfunctie kan worden verdiend hoger is dan de maatmanfunctie, zodat de mate van arbeidsongeschiktheid 0% blijft.
4.3.3.Wat betreft de overige arbeidskundige gronden wordt verwezen naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak, welke overwegingen volledig worden onderschreven. In hoger beroep heeft appellant daaromtrent geen nieuwe argumenten aangevoerd.