ECLI:NL:CRVB:2023:1984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
21/4556 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering en inlichtingenplicht

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een onverschuldigd betaalde Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant. Appellant ontving een Wajong-uitkering die definitief was berekend over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 oktober 2019. Het Uwv vorderde een bedrag van € 13.754,50 bruto terug, omdat appellant niet tijdig had doorgegeven dat hij zijn dienstverband bij [bedrijf] B.V. had voortgezet. Appellant stelde dat hij aan het Uwv had gemeld dat hij bij zijn werkgever bleef werken, maar het Uwv stelde dat er geen bewijs was van deze mededeling. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering op nihil had vastgesteld en de terugvordering gerechtvaardigd was. De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenplicht en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat het Uwv de wettelijke regels en beleidsregels correct had toegepast en dat de terugvordering verplicht was, niet facultatief.

Uitspraak

21/4556 WAJONG
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 november 2021, 20/3563 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 17 december 2019 heeft het Uwv de uitkering van appellant over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 oktober 2019 definitief berekend en de teveel ontvangen uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ter hoogte van € 13.754,50 bruto van appellant teruggevorderd. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 19 mei 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft met de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. D. Rezaie, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 september 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rezaie. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht met terugwerkende kracht inkomsten uit arbeid heeft gekort op de Wajong-uitkering van appellant en de teveel betaalde uitkering heeft teruggevorderd. Volgens appellant is het Uwv ten onrechte overgegaan tot terugvordering, omdat hij tijdig aan het Uwv heeft doorgegeven dat hij toch bij zijn werkgever bleef werken en het Uwv dus op de hoogte was van zijn inkomsten. De Raad volgt appellant hierin niet. Het Uwv heeft na verrekening van de inkomsten de Wajong-uitkering terecht op nihil vastgesteld en de teveel betaalde uitkering terecht van appellant teruggevorderd.
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1
Aan appellant is per 31 december 2003 een uitkering op grond van de toenmalige
Wajong toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant is in 2017 werkzaamheden gaan verrichten voor [naam bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ). In verband hiermee is de Wajong-uitkering per 1 augustus 2017 op voorschotbasis uitbetaald en wordt achteraf – per drie maanden – de uitkering definitief vastgesteld.
1.2.
Op 5 november 2018 heeft appellant met het formulier ‘Wijzigingen doorgeven Wajong’
aan het Uwv doorgegeven dat zijn dienstverband bij [bedrijf] op 11 november 2018 zal eindigen. Bij besluit van 19 november 2018 heeft het Uwv aan appellant bevestigd dat hij heeft doorgegeven dat hij niet meer werkt en geen inkomsten meer heeft en dat de
Wajong-uitkering per 11 november 2018 verhoogd wordt naar € 1.115,99 bruto per maand. Nadat bij het Uwv is gebleken dat appellant ook na 11 november 2018 is blijven werken voor [bedrijf] , heeft het Uwv het onder het procesverloop vermelde besluit van 17 december 2019 genomen, waarmee alsnog de inkomsten zijn gekort en de teveel betaalde uitkering (bruto) is teruggevorderd. In de bezwaarfase heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat appellant heeft doorgegeven dat hij bij [bedrijf] is blijven werken. Nu geen sprake is van een signaal van appellant, is de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing. De rechtbank acht geen dringende redenen aanwezig op grond waarvan het Uwv van terugvordering had moeten afzien.
Het hoger beroep van appellant
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij de inlichtingenplicht is nagekomen. In november 2018 heeft appellant in een gesprek met zijn contactpersoon van het Uwv gemeld dat hij bij [bedrijf] kon blijven werken. Appellant is toen medegedeeld dat hiervan een aantekening zou worden gemaakt, maar dat appellant de wijziging ook digitaal moest doorgeven aan het Uwv. Dat is appellant om technische redenen niet gelukt. Nu achteraf is gebleken dat de contactpersoon geen aantekening van het gesprek heeft gemaakt, stelt appellant dat het Uwv het vertrouwensbeginsel heeft geschonden. Verder heeft het Uwv nagelaten om in mei 2019 de hoogte van de uitkering definitief vast te stellen, terwijl dit eerder wel was aangekondigd. Omdat appellant heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht is volgens appellant de zesmaandenjurisprudentie van toepassing. Appellant verwijst verder naar de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) en stelt dat het voor hem niet duidelijk was dat hij te veel uitkering ontving. Appellant stelt ten slotte dat sprake is van een dringende reden en het Uwv had hierin aanleiding moeten zien om van terugvordering af te zien.
Het oordeel van de Raad
4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de definitieve berekening van het recht op Wajong-uitkering en de terugvordering in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
De wettelijke regels (ten tijde in geding) en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Korting inkomsten
4.3.
Gelet op het besluit van 19 november 2018 en het verhandelde ter zitting staat vast dat per 11 november 2018 niet langer sprake was van voorschotverstrekking maar van betaling van Wajong-uitkering. Bij een verrekening van inkomsten met een Wajong-uitkering past het Uwv de Beleidsregels overeenkomstig toe.
4.4.
Het Uwv heeft terecht aangenomen dat sprake is van ‘toedoen’ als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels. Appellant heeft op 5 november 2018 doorgegeven aan het Uwv dat zijn dienstverband met [bedrijf] per 11 november 2018 zou eindigen. De stelling van appellant dat hij op een later moment aan zijn contactpersoon bij het Uwv zou hebben doorgegeven dat hij ook na 11 november 2018 voor [bedrijf] kon blijven werken, is door hem niet onderbouwd. Uit de door het Uwv overgelegde stukken van het klantcontactcentrum blijkt niet van een dergelijke mededeling van appellant. Aangezien niet gebleken is van een toezegging of andere uitlatingen of gedragingen, zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020 [1] , kan appellant zich niet met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel.
4.5.
Nu er sprake is van ‘toedoen’, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels, is niet beslissend of het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat zijn Wajong-uitkering tot een hoog bedrag werd uitbetaald. Dat betekent dat het Uwv met terugwerkende kracht de hoogte van de uitkering op het juiste bedrag kon vaststellen. De door appellant genoemde omstandigheden, wat hier ook van zij, kunnen hieraan geen afbreuk doen.
4.6.
Door alsnog rekening te houden met de inkomsten van appellant heeft het Uwv de uitkering over de periode van 1 november 2018 tot en met 31 oktober 2019 terecht op nihil vastgesteld.
Terugvordering
4.7.
Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong dient het Uwv de onverschuldigd betaalde uitkering van appellant terug te vorderen. Aangezien het hier gaat om een verplichting tot terugvordering en dus geen sprake is van een bevoegdheid komt geen betekenis toe aan de door appellant genoemde zesmaandenjurisprudentie [2] .
4.8.
Van dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, is niet gebleken. Het Uwv heeft onweersproken gesteld dat met de financiële situatie van appellant rekening wordt gehouden bij de invordering en
dat – ten tijde van het verweerschrift – maandelijks € 76,- (bruto) op de uitkering werd ingehouden. Wat door appellant over zijn financiële situatie naar voren is gebracht, is door hem niet onderbouwd en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de korting van inkomsten en de terugvordering van de ten onrechte uitbetaalde Wajong-uitkering in stand blijven.
6. Appellant krijgt geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en S.B. Smit-Colenbrander en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van N. Zwijnenberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2023.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) N. Zwijnenberg

Bijlage

Artikel 3:48 van de Wajong (zoals dat luidde ten tijde van belang)
1. Indien de jonggehandicapte, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, wordt die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:
a. niet betaald, indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 3:1, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of
b. […].
Artikel 3:56 van de Wajong
1. De uitkering, die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
[…]
6. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Artikel 3 van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006
1. Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
[…].

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:559.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 21 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1822.