Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Wajong toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%. Appellant is in 2017 werkzaamheden gaan verrichten voor [naam bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ). In verband hiermee is de Wajong-uitkering per 1 augustus 2017 op voorschotbasis uitbetaald en wordt achteraf – per drie maanden – de uitkering definitief vastgesteld.
Wajong-uitkering per 11 november 2018 verhoogd wordt naar € 1.115,99 bruto per maand. Nadat bij het Uwv is gebleken dat appellant ook na 11 november 2018 is blijven werken voor [bedrijf] , heeft het Uwv het onder het procesverloop vermelde besluit van 17 december 2019 genomen, waarmee alsnog de inkomsten zijn gekort en de teveel betaalde uitkering (bruto) is teruggevorderd. In de bezwaarfase heeft het Uwv geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt.
artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregels. Appellant heeft op 5 november 2018 doorgegeven aan het Uwv dat zijn dienstverband met [bedrijf] per 11 november 2018 zou eindigen. De stelling van appellant dat hij op een later moment aan zijn contactpersoon bij het Uwv zou hebben doorgegeven dat hij ook na 11 november 2018 voor [bedrijf] kon blijven werken, is door hem niet onderbouwd. Uit de door het Uwv overgelegde stukken van het klantcontactcentrum blijkt niet van een dergelijke mededeling van appellant. Aangezien niet gebleken is van een toezegging of andere uitlatingen of gedragingen, zoals bedoeld in de uitspraak van de Raad van 4 maart 2020 [1] , kan appellant zich niet met succes beroepen op het vertrouwensbeginsel.
dat – ten tijde van het verweerschrift – maandelijks € 76,- (bruto) op de uitkering werd ingehouden. Wat door appellant over zijn financiële situatie naar voren is gebracht, is door hem niet onderbouwd en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel.