ECLI:NL:CRVB:2023:1977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
1 november 2023
Zaaknummer
21/3456 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van het WIA-dagloon na blijvende arbeidsongeschiktheid door een noodlottig ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die blijvend arbeidsongeschikt is geraakt door een auto-ongeluk. De appellant had een wisselend arbeidsverloop met verschillende werkgevers en was in de referteperiode van 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2018 werkzaam geweest. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had bij besluit van 11 maart 2020 een IVA-uitkering toegekend, waarbij het WIA-dagloon was vastgesteld op €26,71. De appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat de dagloonregels in zijn geval onterecht nadelig uitpakten, omdat hij door het ongeval niet in staat was om meer maanden te werken.

De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van de appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad overweegt dat de wet- en regelgeving, met name artikel 13 van de Wet WIA en het Dagloonbesluit, geen ruimte biedt om af te wijken van de voorgeschreven berekeningswijze van het dagloon. De appellant had aangevoerd dat de dagloonberekening gebaseerd zou moeten worden op zijn laatstverdiende loon, maar de Raad oordeelt dat de wet geen uitzondering maakt voor persoonlijke omstandigheden, zoals de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid.

De Raad bevestigt dat het Uwv het dagloon op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat de appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de appellant krijgt geen compensatie voor de nadelige gevolgen van de dagloonregels, die zijn ontstaan door zijn wisselende arbeidsverleden en het ongeval.

Uitspraak

21 3456 WIA

Datum uitspraak: 25 oktober 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 13 augustus 2021, 20/2589 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz en begeleider [naam 1] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W. van Schaik.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft steeds tijdelijk voor verschillende werkgevers gewerkt. Vanaf 14 mei 2018 is hij 40 uur per week als productiemedewerker bij [uitzendbureau] uitzendbureau B.V. gaan werken. Appellant is op 19 juni 2018 door de gevolgen van een auto-ongeluk uitgevallen voor deze werkzaamheden.
1.2.
Uit een dagloonrapport van 18 juli 2019 volgt dat appellant in het jaar voorafgaande aan zijn uitval behalve van [uitzendbureau] B.V. ook inkomsten heeft gehad uit werkzaamheden voor andere werkgevers. In de maand juli 2017 heeft hij inkomsten ontvangen van In Person Bemiddelingsdiensten, in de maanden september 2017 tot en met februari 2018 van [ werkgever 1] , in de maanden april en mei 2018 van [naam B.V.] en in de vierweken-periode van 26 maart 2018 tot en met 22 april 2018 van [werkgever 2] .
1.3.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 11 maart 2020 met ingang van 16 juni 2020 een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen (Wet WIA) toegekend. Bij dit besluit is zijn WIA-dagloon vastgesteld op €26,71 en het WIA-maandloon vastgesteld op € 580,94.
1.4.
Bij besluit van 18 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 maart 2020 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de referteperiode loopt van 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2018, omdat appellant op 19 juni 2018 ziek is geworden. Voor de berekening van het dagloon wordt uitgegaan van het loon dat hij in de periode van 17 juli 2017 tot en met 31 mei 2018 heeft verdiend. Het totaalbedrag (€ 5.836,84) wordt gedeeld door het aantal dagloondagen in deze periode (229). Na indexering bedraagt het dagloon € 26,71. Volgens het Uwv is de hoogte van de IVA-uitkering juist vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv artikel 18 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) juist heeft toegepast. Het Dagloonbesluit biedt geen ruimte om af te wijken van de dwingend voorgeschreven berekeningswijze. Voor de berekening van het gederfde inkomen is de eerste ziektedag en de direct daarmee samenhangende referteperiode leidend. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat (een) betrokkene zelf de datum waarop hij wordt ziekgemeld min of meer in de hand heeft, omdat hij er zelf voor kiest om zich per een bepaalde datum
(al dan niet met terugwerkende kracht) ziek te melden. Dat het resultaat vervelend uitpakt voor appellant is een gevolg van de eerste ziektedag en zijn (beperkte) arbeidspatroon in het jaar daaraan voorafgaand. Dat maakt volgens de rechtbank niet dat de uitkomst van het besluit in relatie tot de doelstelling van de besluitgever niet redelijk of niet billijk is.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de onverkorte toepassing van de regels van het Dagloonbesluit in zijn geval leidt tot een onevenredige uitkomst, omdat hem door het verkeersongeval de kans is ontnomen om meer maanden te werken. Het dagloon moet daarom worden gebaseerd op wat hij het laatst heeft verdiend bij [uitzendbureau] uitzendbureau B.V. Appellant heeft daarbij naar voren gebracht dat hij niet zelf de dag heeft kunnen bepalen waarop hij zich ziek heeft gemeld omdat hij is uitgevallen door een ernstig auto-ongeluk waarbij hij ernstig letsel heeft opgelopen. Ter zitting heeft appellant gewezen op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 9 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5972 en de Knelpuntenbrief wet- en regelgeving van het Uwv van 3 juni 2021 aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Appellant heeft verzocht de dagloonregels in zijn geval niet onverkort toe te passen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA, wordt voor de berekening van de WIA-uitkering als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte of het gebrek die tot de arbeidsongeschiktheid heeft geleid, is ingetreden. In het derde lid staat dat bij algemene maatregel van bestuur nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld voor de vaststelling van het dagloon. De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Dagloonbesluit.
4.1.2.
In artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit is voor de bepaling van de referteperiode een gelijkluidende regeling opgenomen als in artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA.
4.1.3.
In artikel 16 van het Dagloonbesluit is uitgewerkt hoe het dagloon moet worden berekend. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt naar de dienstbetrekkingen waaruit het loon is genoten en wordt uitgegaan van 261 dagloondagen.
4.1.4.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het dagloon van de starter en herintreder (de werknemer die in het eerste aangiftetijdvak van het refertejaar geen loon heeft genoten) niet uitgegaan van 261 dagloondagen, maar van het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
4.2.
Niet in geschil is dat de referteperiode loopt van 1 juli 2017 tot en met 31 mei 2018 en dat het dagloon overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en de artikelen 13 en 18 van het Dagloonbesluit is vastgesteld
.In geschil is of er ruimte is om af te wijken van de daarin voorgeschreven berekeningswijze van het dagloon.
4.3.
Duidelijk is dat appellant geen invloed heeft kunnen uitoefenen op de dag waarop hij arbeidsongeschikt is geworden. Appellant is blijvend arbeidsongeschikt geworden door een noodlottig ongeval.
4.4.
De dagloonregels pakken voor appellant nadelig uit doordat hij in de referteperiode een wisselend arbeidsverloop met wisselende inkomsten heeft gehad.
4.5.
Het standpunt van appellant dat voor de berekening van het dagloon moet worden uitgegaan van het loon dat hij in zijn laatste dienstverband verdiende, komt erop neer dat alleen de maand mei 2018 als referteperiode moet worden gehanteerd en dat dus een andere referteperiode zou moeten worden gehanteerd dan volgt uit de wet- en regelgeving.
4.6.
Artikel 13 van de Wet WIA biedt geen ruimte om van een andere referteperiode uit te gaan. Het Dagloonbesluit biedt hiervoor ook geen grondslag. Volgens vaste rechtspraak volgt uit artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit dat het loon dat daadwerkelijk is genoten tijdens de referteperiode (historisch dagloon) bepalend is voor de vaststelling van het welvaartsniveau [1] . Hierdoor hebben periodes waarin geen of minder loon is ontvangen tijdens de referteperiode een negatieve invloed op de hoogte van het dagloon. Er bestaan geen bepalingen in de Wet WIA en het Dagloonbesluit op grond waarvan in dit geval het dagloon kan worden gebaseerd op een kortere (referte)periode van een maand waarin hogere inkomsten zijn genoten dan in de rest van de referteperiode.
4.7.
Deze regeling biedt geen ruimte om daar op grond van de persoonlijke omstandigheden van appellant van af te wijken. Daarbij is van belang dat artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit geen onderscheid maken naar gelang de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid (in dit geval een ernstig ongeval) en ook niet in aanmerking nemen of de arbeidsongeschiktheid duurzaam is. In alle gevallen wordt het dagloon volgens dezelfde regels berekend. De door appellant genoemde Knelpuntenbrief wet en regelgeving van het Uwv van 3 juni 2021 en de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 9 november 2021 leiden niet tot een andere conclusie. Het Uwv is bij de vaststelling van het WIA-dagloon van appellant gebonden aan wet- en regelgeving – neergelegd in de Wet WIA en het Dagloonbesluit – die geen ruimte biedt om tot een ander dagloon te komen dan is vastgesteld.
4.8.
Wat in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv het dagloon op een juiste wijze heeft bepaald op € 26,71. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en A.I. van der Kris en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van E.X.R. Yi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E.X.R. Yi

Voetnoten

1.1 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4230 en van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4170.