Uitspraak
OVERWEGINGEN
(geknield en/of gehurkt actief zijn) en 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn). De motivering van Van der Eijk hiervoor is vermeld in de rapporten van 12 mei 2020 en 20 oktober 2020, te weten dat de door appellante beschreven beperkingen passend en plausibel zijn bij lage rugklachten, waarbij ook wordt verwezen naar het verzekeringsgeneeskundig protocol ‘Aspecifieke lage rugklachten’ en naar de eerdere medische rapporten van het Uwv, waarin deze beperkingen, behoudens de beperking op de items 5.5 en 5.7, waren aangenomen. Voor andere bijkomende beperkingen per datum in geding heeft Van der Eijk onvoldoende objectieve medische gegevens en/of omstandigheden aangetroffen in de stukken.
Van der Eijk niet kunnen worden gevolgd. De verwijzing naar het protocol Aspecifieke lage rugpijn is geen deugdelijke onderbouwing voor het aannemen van meer beperkingen, evenmin de door appellante ingevulde vragenlijst van 14 juni 2016, omdat daarin slechts de subjectieve klachten worden vermeld en deze lijst dateert van anderhalf jaar voor de datum in geding. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht opgemerkt dat in het geval van appellante de geobjectiveerde afwijkingen zeer beperkt zijn gebleven en dat uit de correspondentie van diverse specialisten in de periode 2016 tot en met 2018 blijkt dat de
rug- en beenklachten niet goed verklaard kunnen worden. Bovendien heeft Van der Eijk appellante niet gezien.