In deze zaak gaat het om de medeterugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Altena van appellant, die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de vordering van het college op zijn partner, X. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Raad oordeelt dat de brief van 20 februari 2020, waarin appellant werd geïnformeerd over de terugvordering van € 7.518,17, moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigt dat appellant en X vanaf 26 juni 2019 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat de basis vormt voor de terugvordering. Echter, de Raad oordeelt dat het college bij de uitoefening van zijn bevoegdheid tot medeterugvordering ten onrechte geen belangenafweging heeft gemaakt. Dit leidt tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, waarbij het college opnieuw moet beslissen op het bezwaar van appellant, met inachtneming van de belangenafweging die vereist is volgens de Awb. De Raad benadrukt dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor appellant niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de doelen die met het besluit worden gediend. Appellant krijgt een vergoeding voor de proceskosten en het betaalde griffierecht terug.