1.3.Bij besluit van 20 januari 2021 heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2020 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat de woonlandfactor van toepassing is op grond van artikel 12, tweede lid, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). In dat kader is de plaats waar de kinderen van appellante feitelijk wonen bepalend voor de toepassing van de woonlandfactor. Bij de toepassing van de woonlandfactor vindt geen fictie plaats. De veronderstelling van appellante dat zij het recht heeft om geen korting te krijgen op de kinderbijslag is dus niet juist. Uit de feiten en omstandigheden leidt de Svb af dat appellante en haar kinderen in Oeganda wonen. Daarom is de woonlandfactor van Oeganda van toepassing. Uit de wetsgeschiedenis blijkt tevens dat voor gelijksoortige gevallen als die van appellante (personen die met hun kinderen in het buitenland zijn gestationeerd voor de Nederlandse overheid) expliciet geen uitzondering is gemaakt voor de toepassing van de woonlandfactor.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De Svb heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht de woonlandfactor toegepast omdat hiervoor de woon- en feitelijke verblijfplaats van de kinderen doorslaggevend is. De rechtbank volgt appellante niet in het standpunt dat voor haar een uitzondering geldt. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om geen uitzondering op het woonlandbeginsel te maken voor uitgezonden ambtenaren en hun gezinsleden. De rechtbank volgt appellante ook niet in het standpunt dat de berekeningswijze van de woonlandfactor niet correct is en dat de woonlandfactor gedifferentieerd moet worden toegepast in de verschillende regio’s in Oeganda. De Raad heeft al eerder geoordeeld dat de wijze waarop de woonlandfactor wordt vastgesteld een geschikt middel is om het doel van het woonlandbeginsel te bereiken. Bij deze vaststelling vindt geen differentiatie naar regio plaats. Ten slotte slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet, omdat het niet gaat om gelijke gevallen. Tussen Nederland en de door appellante genoemde landen gelden bilaterale verdragen die onder meer zien op het woonlandbeginsel. Nederland en Oeganda hebben daarover geen verdrag gesloten, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.
3. Appellante heeft zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Uit het bestreden besluit leidt de Raad af dat de Svb appellante niet als ingezetene als bedoeld in artikel 2 van de AKW heeft aangemerkt, maar dat zij op grond van artikel 6, derde lid, van de AKW in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999verzekerd is geacht voor de volksverzekeringen gedurende de periode dat zij in Oeganda woonde. Op grond van artikel 7b, eerste lid, van de AKW heeft de verzekerde geen recht op kinderbijslag ten behoeve van het kind, indien dat kind op de eerste dag van een kalenderkwartaal niet in Nederland woont. Op grond van artikel 7b, vierde lid, aanhef en onder a, van de AKW in samenhang met artikel 6 van het Besluit afwijkende regels beperking export uitkeringen,voor zover hier van belang, heeft de verzekerde bedoeld in artikel 7b, eerste lid, van de AKW recht op kinderbijslag indien hij werkzaamheden in het algemeen belang verricht en het eigen kind in hetzelfde land woont.
4.1.2.Op 1 juli 2012 is de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid(Wwsz) in werking getreden. Met deze wet is onder meer in de AKW artikel 12, tweede lid, gewijzigd. Op grond van dit artikel bedraagt het basiskinderbijslagbedrag, voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het bedrag, genoemd in het eerste lid. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100. In de bijlage bij de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012,zoals deze luidde ten tijde van belang, is het percentage bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de AKW, voor Oeganda vastgesteld op 40% voor 2020.