ECLI:NL:CRVB:2023:1828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
22/2388 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de WIA-uitkering en vaststelling van de arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de WIA-uitkering van appellante, die sinds 21 oktober 2010 een WGA-uitkering ontvangt. De mate van arbeidsongeschiktheid is in het verleden vastgesteld op 100%, maar na een herbeoordeling door het Uwv in 2016 is deze vastgesteld op 76,74%. Appellante heeft in 2020 gemeld dat haar klachten zijn toegenomen, wat leidde tot een nieuwe beoordeling. Het Uwv concludeerde dat appellante 79,81% arbeidsongeschikt was, maar na bezwaar en een nieuwe FML werd dit percentage vastgesteld op 77,96%. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend waren voor appellante. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op 77,96% had vastgesteld. De Raad bevestigde dat de arbeidsdeskundige voldoende had gemotiveerd dat de functies archiefmedewerker en telefonist, medewerker callcenter geschikt waren voor appellante, ondanks haar klachten. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven.

Uitspraak

22 2388 WIA

Datum uitspraak: 28 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 23 februari 2022, 21/3452-T (tussenuitspraak) en de uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 11 juli 2022, 21/3452 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [appellante] , laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 17 augustus 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt sinds 21 oktober 2010 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is per die datum vastgesteld op 100% omdat appellante volgens de verzekeringsarts op dat moment geen benutbare mogelijkheden had. Met ingang van 26 september 2012 heeft het Uwv appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 8 december 2016, gehandhaafd bij besluit 17 juli 2017, geconcludeerd dat appellante met ingang van 8 december 2016, voor 76,74% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft hierbij vermeld dat de loonaanvullingsuitkering van appellante niet wijzigt tot 1 januari 2019. Het beroep van appellante tegen het besluit van 17 juli 2017 is door de rechtbank bij een uitspraak van
13 april 2018 ongegrond verklaard. Dit oordeel heeft de Raad bij uitspraak van 5 februari 2020 [1] bevestigd.
1.3.
Op 4 juli 2020 heeft appellante aan het Uwv gemeld dat haar klachten zijn toegenomen, onder verwijzing naar een bijgevoegd gespreksverslag van 17 juni 2020 van behandelend psychiater C. Herben. In verband met deze melding heeft er een telefonisch spreekuur met een verzekeringsarts plaatsgevonden. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 januari 2021. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen, de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 1 februari 2021 heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante 79,81% arbeidsongeschikt is en dat de arbeidsgeschiktheidsklasse van 65 tot 80% niet wijzigt. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 23 juni 2021 heeft een telefonisch spreekuur met een verzekeringsarts bezwaar en beroep plaatsgevonden. Deze arts heeft geconcludeerd dat de beperkingen van appellante niet op de juiste wijze zijn weergegeven in de FML en heeft op 28 juni 2021 een gewijzigde FML geldig per 7 juli 2020 opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de hand van de gewijzigde FML passende functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 77,96%. Bij besluit van
26 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 77,69%, wat betekent dat de arbeidsongeschiktheidsklasse niet wijzigt. De resterende verdiencapaciteit wijzigt wel. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
2.1.
Op 23 februari 2022 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan.
2.1.2.
De rechtbank heeft hierin overwogen geen aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig of onjuist is. Het Uwv is verplicht om naar aanleiding van het bezwaar het primaire besluit volledig te heroverwegen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een nieuw verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht en daarbij de verkregen informatie van de huisarts, psychiater en psychotherapeut betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht waarom zij het standpunt van de behandelaren dat appellante niet kan werken, niet volgt. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe FML opgesteld waarin diverse items werden aangepast en herzien. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep consistent en inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom de in de FML van 28 juni 2021 vastgestelde beperkingen passend zijn voor appellante. Het is niet tegenstrijdig dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van haar eigen bevindingen en de nieuwe informatie voor een aantal beperkingen tot andere conclusies komt dan de primaire verzekeringsarts. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
2.1.3.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de bezwaarfase op basis van een nieuwe FML functies geduid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat appellante voldoet aan de voor de geselecteerde functie archiefmedewerker, (SBC-code 553020), geldende opleidingseisen. Er geldt in deze functie geen specifieke diploma-eis. Een betrokkene moet een mbo 3 diploma hebben of een andere opleiding op dit niveau hebben. Wat betreft de functie van medewerker bibliotheek (SBC-code 315131) heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft dat deze functie ondanks de verschillende drukke dagdelen geschikt is voor appellante. Evenmin heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat de functie telefonist, medewerker callcenter (SBC-code 315174) geschikt is, omdat niet duidelijk is of appellante tijdens de werkzaamheden voldoende gebruik van het toilet kan maken. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.2.
Het Uwv heeft met een rapport van 16 maart 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een aanvullende motivering van het bestreden besluit gegeven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van medewerker bibliotheek en telefonist laten vervallen en de functie telefonist, medewerker callcenter (SBC-code 315174), met een aanvullende motivering gehandhaafd. Op basis van de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), archiefmedewerker (SBC-code 553020) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) is de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd vastgesteld op 77,69%.
2.3.
Appellante heeft op dit rapport een zienswijze gegeven. Het Uwv heeft daarop met een rapport van 6 mei 2022 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gereageerd.
2.4.
Bij de aangevallen (eind)uitspraak is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 16 maart 2022 voldoende heeft gemotiveerd dat de functie telefonist, medewerker callcenter geschikt is voor appellante. De functie biedt voldoende mogelijkheid om tussen de korte telefoongesprekken door gebruik te maken van een toilet. Over de beroepsgrond dat functie archiefmedewerker (SBC-code 553020) niet geschikt is vanwege de opleidingseis, omdat appellante niet over een mbo 3 diploma beschikt, heeft de rechtbank al beslist in de tussenuitspraak. Er is geen aanleiding om daarvan terug te komen. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep haar opleidingsniveau verkeerd heeft ingeschat en ten onrechte op niveau 5 heeft vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit een nieuwe grond is. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten na de tussenuitspraak is over het algemeen in strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van dit uitgangspunt en heeft deze grond niet inhoudelijk besproken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv op juiste gronden de arbeidsongeschiktheid van appellante heeft berekend op 77,96%
3.1.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten. Zij heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de beoordeling – mede – gebaseerd op een telefonisch contact waardoor er geen psychisch dan wel lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Ten onrechte is de informatie van de behandelaren van rTMS terzijde geschoven. Appellante heeft erop gewezen dat de behandelaren binnen hun expertise wel degelijk een oordeel kunnen geven of iemand in staat is om te werken. Omdat een dergelijk oordeel door een behandelaar niet snel zal gegeven worden, mag een dergelijke verklaring niet zomaar terzijde worden gelegd. Appellante heeft verder aangevoerd dat zij volledig arbeidsongeschikt is, dan wel meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De FML van 28 juni 2021 komt onvoldoende tegemoet aan de vermoeidheidsklachten, de concentratieproblemen, het afgeleid zijn door anderen en het samenwerken. De psychische klachten hebben ook tal van lichamelijke klachten gegeven waar ook onvoldoende rekening mee is gehouden. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar het gespreksverslag van 17 juni 2020 van psychiater Herben, de brief van 27 april 2021 van psychotherapeut Wernsen en een brief van deze behandelaren tezamen van 7 februari 2023. Appellante heeft verzocht om benoeming van een deskundige. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming van het Uwv heeft appellante aangevoerd dat de functie van productiemedewerker industrie (111180) niet geschikt is omdat het zeer gefocust werk betreft. De functie van archiefmedewerker is ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd, omdat appellante niet voldoet aan de gestelde diploma-eis mbo 3. De functie van administratief ondersteunend medewerker (315100) is te zwaar voor appellante. De functie van telefonist, medewerker callcenter (SBC-code 315174) is niet geschikt omdat daarin de hele dag telefonisch klanten te woord moet worden gestaan waardoor het niet mogelijk is om direct gebruik te maken van een toilet.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen (eind)uitspraak te bevestigen en een rapport van 24 mei 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op 77,96%.
4.2.
In de uitspraken van 18 januari 2023 [2] , heeft de Raad overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, een spreekuurcontact, zoals bedoeld in de uitspraak van 23 juni 2021 [3] , kan zijn. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
4.3.
De beroepsgrond van appellante, dat het onderzoek van de verzekeringsartsen niet voldoende zorgvuldig is geweest, slaagt niet. In het rapport van 24 mei 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende overtuigend gemotiveerd dat in dit geval kon worden volstaan met het telefonisch spreekuur en telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat de klachten van appellante door de (primaire) verzekeringsarts uitvoerig zijn besproken en dat de informatie van de behandelaren bij de beoordeling is betrokken. De bespreking van de bezwaargronden en de uitvraag op de telefonische hoorzitting tezamen met de ingebrachte medische stukken heeft afdoende informatie gegeven om de vele punten uit het bezwaarschrift zorgvuldig te beoordelen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aldus inzichtelijk gemotiveerd dat een zorgvuldige beoordeling van de belastbaarheid gemaakt kon worden. Er is daarom geen aanleiding om vanwege het ontbreken van een fysiek spreekuurcontact het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat met de FML van 28 juni 2021 voldoende tegemoet wordt gekomen aan de klachten van appellante. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante uitgegaan van CVS met stemmingsklachten. Daarbij heeft zij betrokken dat in 2016 een herbeoordeling heeft plaatsgevonden waarbij appellante 65 tot 80% arbeidsongeschikt is geacht en dat de Raad deze besluitvorming heeft bevestigd bij de onder 1.2 genoemde uitspraak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft – uitgaande van de belastbaarheid in 2016 – geconcludeerd dat er medisch gezien geen sprake is van een verslechtering, eerder sprake van een lichte verbetering als gevolg van de nieuwe therapie (rTMS). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat er bij appellante geen sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden omdat appellante niet voldoet aan de criteria daarvoor. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitdrukkelijk in haar beschouwing betrokken dat de behandelaar van appellante heeft aangegeven dat werken voor haar niet passend is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd aangegeven waarom dit standpunt niet door haar wordt gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom het standpunt van appellante, dat zij verdergaand beperkt is op lichamelijk en psychisch vlak en gelet op de vermoeidheid, niet kan worden gevolgd. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.5.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd waarom de belasting van de in beroep nader geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 maart 2022 de signaleringen van de onder 2.2 genoemde functies inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd toegelicht.
4.6.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, vereist de functie archiefmedewerker een diploma mbo op niveau 3. Appellante beschikt niet over een dergelijk diploma. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt aan een diploma-eis voldaan als sprake is van gelijkwaardige diploma’s. In dit kader is van belang dat niet een specifiek diploma op mbo 3 niveau is vereist. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van
6 mei 2022 gemotiveerd uiteengezet dat appellante beschikt over een havodiploma en daarnaast meerdere opleidingen heeft afgerond op ten minste mbo niveau 3. Deze opleidingen kunnen worden beschouwd als een daarmee tenminste gelijk te stellen diploma zoals bedoeld in de vaste rechtspraak van de Raad [4] . De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt daarom gevolgd in zijn conclusie dat (ook) de functie van archiefmedewerker binnen de mogelijkheden van appellante ligt.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Schoneveld, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2023.
(getekend) M. Schoneveld
(getekend) S. Ploum