ECLI:NL:CRVB:2023:1787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
22/1482 AW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking in hoger beroep tegen de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij zij betrokken was in een geschil met de minister van Justitie en Veiligheid. Tijdens de zitting op 29 juni 2023, geleid door de rechters J.J.T. van den Corput, L.M. Tobé en J.C.F. Talman, heeft verzoekster een verzoek om wraking ingediend. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de behandelend rechters onvoldoende aandacht hebben besteed aan de gronden van het hoger beroep en dat er sprake was van een eenzijdige bevraging. Verzoekster voerde aan dat rechter Van den Corput betrokken was bij een eerdere uitspraak die haar onwelgevallig was, wat haar vrees voor vooringenomenheid zou rechtvaardigen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking afgewezen. De Raad oordeelde dat de door verzoekster aangedragen feiten en omstandigheden geen aanwijzingen opleverden voor een vooringenomenheid van de rechters. Het vermoeden van onpartijdigheid van rechters is een uitgangspunt, en alleen in uitzonderlijke gevallen kan dit vermoeden worden weerlegd. De Raad concludeerde dat de behandelend rechters hun taken naar behoren hebben uitgevoerd en dat de betrokkenheid van rechter Van den Corput bij een eerdere zaak niet kan worden aangemerkt als een grond voor wraking. De beslissing werd genomen door de voorzitter E.J.M. Heijs en de leden E.W. Akkerman en J.J. Janssen, en werd openbaar uitgesproken op 4 september 2023.

Uitspraak

22.1482 AW-W, 22/3360 AW-W

Datum beslissing: 4 september 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2022, 19/3094, in het geding tussen verzoekster en de minister van Justitie en Veiligheid (minister).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2023, met als behandelend rechters J.J.T. van den Corput, L.M. Tobé en J.C.F Talman.
Na de zitting heeft verzoekster een verzoek om wraking ingediend.
Namens de behandelend rechters heeft Van den Corput op het verzoek gereageerd en te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berusten.
Verzoekster en de behandelend rechters zijn uitgenodigd om te worden gehoord ter zitting van de wrakingskamer op 28 augustus 2023. Verzoekster is verschenen. De behandelend rechters hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt. Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, moet dit vermoeden wijken (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370).
3. Ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat het verzoek om wraking uitsluitend is gericht tegen de behandelend rechters Van den Corput (behandelend rechter 1) en Tobé (behandelend rechter 2).
4. Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de zitting hebben de behandelend rechters 1 en 2 de gronden van het hoger beroep van verzoekster onvoldoende aan de orde gesteld en met partijen besproken. De behandelend rechters 1 en 2 hebben bij de voorbereiding voorafgaand aan de zitting onvoldoende kennisgenomen van de juiste versie van de door verzoekster nader ingediende stukken en hebben die stukken niet vergeleken met de door de minister ingediende stukken. Bovendien was sprake van een eenzijdige bevraging van verzoekster. De minister is nauwelijks bevraagd over de inhoud van de gronden van het hoger beroep of de door verzoekster ingediende stukken. Verzoekster heeft daarnaast aangevoerd dat de behandelend rechter 1 betrokken is geweest bij een uitspraak in een eerdere zaak van haar, die met deze zaak samenhangt. Hij stond niet open voor nieuwe feiten en de mogelijkheid dat deze eerdere uitspraak mogelijk onjuist is geweest.
5.1.
De door verzoekster aangedragen feiten en omstandigheden over de behandeling en bespreking van de zaak tijdens de zitting leveren geen aanwijzing op dat de behandelend rechters 1 en 2 jegens haar een vooringenomenheid koesteren of dat de dienaangaande bij verzoekster bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal behoort tot de taakuitoefening van de rechter. Ook het stellen van (kritische) vragen behoort tot de taak van de rechter (zie onder meer de beslissingen van de Raad van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667, en van 3 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2030). Uit het proces-verbaal van de zitting van 29 juni 2023 blijkt dat tijdens de zitting vragen zijn gesteld aan zowel verzoekster als de minister. Van de door verzoekster gestelde eenzijdige bevraging is dus niet gebleken, nog daargelaten dat een dergelijke bevraging op zichzelf geen grond zou zijn voor inwilliging van het verzoek om wraking. Verder blijkt uit het proces-verbaal dat tijdens de zitting onduidelijkheid bestond of de door verzoekster ingediende stukken zich in het dossier bevonden. Uiteindelijk is vastgesteld dat de behandelend rechters over deze stukken beschikten. Daarbij is aan verzoekster meegedeeld dat de behandelend rechters daarnaar nog zullen kijken, dat deze zullen worden vergeleken met de door de minister ingediende stukken en dat de stukken zullen worden meegenomen bij de beoordeling van het hoger beroep. Verzoekster heeft vervolgens van de behandelend rechters de gelegenheid gekregen om nog niet besproken zaken naar voren te brengen.
5.2.
De omstandigheid dat een rechter in een eerdere zaak van de betrokkene een die betrokkene onwelgevallige uitspraak heeft gedaan kan, naar vaste rechtspraak van de Raad, niet worden gerekend tot feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden (zie bijvoorbeeld de beslissing van 14 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2015:3155). Dat de behandelend rechter 1 in verband met zijn betrokkenheid bij de eerdere zaak van verzoekster niet meer zou hebben opengestaan voor wat zij tijdens de zitting op bepaalde punten naar voren bracht, is overigens niet gebleken.
6. De conclusie is dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gegeven door E.J.M. Heijs als voorzitter en E.W. Akkerman en J.J. Janssen als leden, in tegenwoordigheid van F.C. Meershoek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) F.C. Meershoek