ECLI:NL:CRVB:2021:2030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
20/677 WW-W
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om wraking van behandelend rechters in hoger beroep inzake WW

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het betreft een verzoek om wraking van de behandelend rechters, ingediend na een zitting op 3 juni 2021. Tijdens deze zitting heeft verzoekster gesteld dat de rechters vooringenomen waren, omdat zij naar haar gemachtigde meer vragen stelden dan naar de vertegenwoordiger van het Uwv. Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek op het idee dat de rechters niet objectief waren in hun beoordeling van de zaak, met name met betrekking tot de toepassing van het Dagloonbesluit.

De Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om wraking beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, dat stelt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die hun onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De Raad concludeert dat er geen zwaarwegende aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechters. De rechters hebben zowel aan de gemachtigde van verzoekster als aan de vertegenwoordiger van het Uwv vragen gesteld, wat aantoont dat zij hun taak naar behoren hebben uitgevoerd.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om wraking afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.

Uitspraak

20.677 WW-W

Datum beslissing: 3 augustus 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft [X] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 februari 2020, 19/927, in een geding tussen verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021, met als behandelend rechters S. Wijna, F.M. Rijnbeek en L.A. Kjellevold. Namens verzoekster is verschenen haar gemachtigde, [X], terwijl het Uwv zich heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
Na afloop van de zitting heeft [X] namens verzoekster bij faxbericht van 3 juni 2021 verzocht om wraking van de behandelend rechters.
De behandelend rechters hebben in reactie op het wrakingsverzoek meegedeeld daarin niet te berusten.
Verzoekster en de behandelend rechters zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad op 2 augustus 2021. Namens verzoekster is [X] verschenen. De behandelend rechters zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de memorie van toelichting bij artikel 8:15 van de Awb is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid.
2. Verzoekster heeft aan haar verzoek om wraking ten grondslag gelegd dat uit het verloop van de zitting van 3 juni 2021 blijkt van vooringenomenheid van de behandelend rechters jegens haar. Door de behandelend rechters zijn aan de gemachtigde van verzoekster vele vragen gesteld, maar niet aan de gemachtigde van het Uwv. Volgens verzoekster is ter zitting vastgesteld dat op het voorliggende verzoek om herziening van het dagloon artikel 6 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) van toepassing is. De behandelend rechters hebben ter zitting echter niet aan de orde gesteld dat in de beslissing op bezwaar in het geheel niet op dat artikel is ingegaan. Verder hebben de behandelend rechters aan de gemachtigde van verzoekster de vraag voorgelegd hoe in zijn visie in dit geval het derde lid van artikel 6 van het Dagloonbesluit zou moeten worden toegepast, terwijl deze bepaling helder en duidelijk is.
3.1.
Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter die de zaak behandelt. Bij een beoordeling van een beroep op het ontbreken van de onpartijdigheid van de rechter dient voorts het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing vormt voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141).
3.2.
Het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal behoort tot de taakuitoefening van de rechter. Ook het stellen van (kritische) vragen behoort tot de taak van de rechter (zie onder meer de uitspraken van 19 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667, en 23 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:947). Uit het proces-verbaal van de zitting van 3 juni 2021 blijkt dat de behandelend rechters niet alleen aan de gemachtigde van verzoekster maar ook aan de gemachtigde van het Uwv diverse vragen hebben gesteld over hun visie op het toepasselijke wettelijke kader en over de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. Uit de gang van zaken ter zitting zoals deze uit het proces-verbaal blijkt, kan geen zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid van de behandelend rechters worden afgeleid.
4. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om wraking moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om wraking af.
Deze beslissing is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en J.J.T. van den Corput en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2021.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) M. Buur