ECLI:NL:CRVB:2023:1706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een laattijdige aanvraag om een Wajong-uitkering door het Uwv
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een laattijdige aanvraag om een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1976, diende zijn aanvraag op 30 december 2019 in, maar het Uwv wees deze af met een besluit op 6 april 2020. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde de afwijzing in een besluit van 4 december 2020. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond op 21 december 2021. Appellant ging in hoger beroep, bijgestaan door zijn advocaat, mr. I. van Medenbach de Rooij.
De Centrale Raad van Beroep behandelde de zaak op 20 juli 2023. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte de aanvraag had afgewezen, omdat zijn beperkingen niet alleen verband hielden met zijn situatie op zijn zeventiende en achttiende jaar, maar ook met psychische klachten die tijdens zijn studie waren ontstaan. De Raad oordeelde echter dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de mate van beperkingen van appellant op 17 en 18-jarige leeftijd niet kon worden vastgesteld, gezien het tijdsverloop van meer dan 30 jaar. De Raad volgde de rechtbank in het oordeel dat de aanvraag terecht was afgewezen, omdat appellant niet had aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn beperkingen op het moment van zijn aanvraag vast te stellen. De kosten van de procedure werden niet vergoed, en er was geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.