ECLI:NL:CRVB:2023:1646
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake jeugdhulpvoorziening en procesbelang
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2021. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, dat hem een persoonsgebonden budget voor jeugdhulp had verstrekt voor de periode van 15 april 2019 tot en met 14 juli 2019. Het college had later het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar de einddatum van de voorziening vastgesteld op 12 april 2020. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 12 juli 2023 is appellant vertegenwoordigd door zijn moeder en advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad overwoog dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat van het hoger beroep daadwerkelijk betekenis heeft voor de appellant. De Raad concludeerde dat appellant op dat moment geen jeugdhulp ontving en geen nieuwe aanvraag had gedaan, waardoor er geen actueel belang was bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. De Raad oordeelde dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en J. Brand en D.S. de Vries als leden, in aanwezigheid van griffier L.C. van Bentum.