In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellante heeft op 22 maart 2019 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat het Uwv concludeerde dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Appellante heeft in bezwaar aanvullende medische informatie overgelegd, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de medische rapporten van zowel het Uwv als het Expertise Instituut beoordeeld. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar chronische hoofdpijnklachten en andere medische problemen, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. Appellante betwistte deze conclusie en vroeg om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen.
De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts van het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen had op de datum van de aanvraag. De Raad oordeelde dat het verzuimrisico van 25% dat door de verzekeringsarts van het Expertise Instituut was vastgesteld, acceptabel was en dat de geselecteerde taak voor appellante passend was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.