ECLI:NL:CRVB:2023:1624

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
21/2985 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen bij laattijdige aanvraag Wajong-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellante heeft op 22 maart 2019 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat het Uwv concludeerde dat zij over arbeidsvermogen beschikte. Appellante heeft in bezwaar aanvullende medische informatie overgelegd, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft de medische rapporten van zowel het Uwv als het Expertise Instituut beoordeeld. De verzekeringsarts van het Uwv concludeerde dat appellante, ondanks haar chronische hoofdpijnklachten en andere medische problemen, in staat was om ten minste vier uur per dag te werken. Appellante betwistte deze conclusie en vroeg om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de eerdere beoordelingen.

De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts van het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellante arbeidsvermogen had op de datum van de aanvraag. De Raad oordeelde dat het verzuimrisico van 25% dat door de verzekeringsarts van het Expertise Instituut was vastgesteld, acceptabel was en dat de geselecteerde taak voor appellante passend was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

21.2985 WAJONG

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juli
2021, 20/3339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.M. Meis, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2023. Namens appellante is mr. Meis via videobellen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1989, heeft met een door het Uwv op 22 maart 2019 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante hoofdpijnaanvallen, luxaties en subluxaties in meerdere gewrichten, zwellingen en ontstekingen en vermoeidheid en pijn heeft. Bij de aanvraag is informatie gevoegd van een revalidatiearts van 14 januari 2018, waarin de diagnoses Ehlers Danlos type hypermobiliteit, chronische hoofdpijnklachten en fibromyalgie zijn vermeld. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 12 augustus 2019 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante arbeidsvermogen heeft.
1.2.
In bezwaar heeft appellante aanvullende medische stukken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij niet beschikt over arbeidsvermogen. Bij besluit van 14 april 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv vervolgens het door appellante tegen het besluit van 12 augustus 2019 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 maart 2020 ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellante een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig rapport van het Expertise Instituut van 1 oktober 2020 overgelegd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk uiteengezet dat appellante op haar achttiende verjaardag of tijdens studie in medische zin beschikt over arbeidsvermogen. In de beschikbare medische gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellante onjuist hebben vastgesteld. Er is geen sprake van een onderliggende zeer ernstige somatische of psychiatrische aandoening die een dermate sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt dat appellante geen vier uur per dag belastbaar is onder geheel passende omstandigheden. Voorts biedt het in beroep overgelegde expertiserapport geen grond voor twijfel aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde mogelijkheid om ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn. De rechtbank kan zich verenigen met de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit rapport dat bij de medische beoordeling, naast de pijnklachten die verband houden met hypermobiliteit en fibromyalgie, ook rekening is gehouden met de chronische hoofdpijnklachten van appellante. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden dan ook geen aanleiding om een deskundige in te schakelen. De rechtbank is voorts van oordeel dat het Uwv met de arbeidskundige rapporten voldoende heeft gemotiveerd waarom appellante een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Het Uwv is op goede gronden tot het besluit gekomen dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, zoals blijkt uit het in beroep overgelegde rapport van het
Expertise Instituut. Het rapport voldoet aan de eisen van een verzekeringsgeneeskundig rapport en is daarmee gelijkwaardig aan de rapporten van het Uwv. De rechtbank had daarom een deskundige moeten benoemen, omdat zij zelf niet de vereiste deskundigheid heeft om een voorkeur te geven aan één van beide rapporten. Appellante verzoekt de Raad daarom om een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellante op de datum van de ontvangst van de – laattijdige – aanvraag, 22 maart 2019 (datum in geding), arbeidsvermogen had. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.4.
De verzekeringsarts heeft bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellante rekening gehouden met haar chronische hoofdpijnklachten, fibromyalgie en hypermobiliteit (Ehlers Danlos). De verzekeringsarts heeft op grond daarvan geconcludeerd dat appellante arbeidsbeperkingen heeft en een verminderde mentale belastbaarheid als gevolg van de hoofdpijnklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 6 april 2020 inzichtelijk gemotiveerd dat in bezwaar geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen om de opgestelde belastbaarheid voor onjuist te houden. In het bijzonder is geen sprake van een onderliggende zeer ernstige somatische of psychiatrische aandoening die een dermate sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt dat appellante geen vier uur per dag belastbaar is onder geheel passende omstandigheden.
4.5.
De verzekeringsarts van het Expertise Instituut heeft geconcludeerd dat appellante vier uur per dag belastbaar is, maar niet elke dag van de week. Appellante heeft namelijk naast een dagelijks pijnlijk zwaar gevoel op het hoofd en in de nekregio, één tot twee keer per week aanvallen van stekende hoofdpijn en is dan niet in staat om tot enige activiteit te komen. De verzekeringsarts van het Expertise Instituut heeft overwogen dat dit neerkomt op een uitvalpercentage van ongeveer 25%. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op dit rapport overwogen dat rekening is gehouden met de problematiek van appellante, waaronder haar chronische hoofdpijnklachten. Het bestaan van hoofdpijn is op zichzelf geen reden om direct volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Bij de taak is rekening gehouden met factoren als stress en fysieke inspanning, zodat het luxeren van hoofdpijn door de werkzaamheden zelf wordt beperkt en de hoofdpijn niet direct tot uitval hoeft te leiden. Mocht de hoofdpijn van appellante, die zich voornamelijk in de middag voordoet, één tot twee keer per week zodanig zijn dat zij dan volledig arbeidsongeschikt is dan zou ze op andere momenten op de dag, bijvoorbeeld in de ochtend, wel kunnen werken.
4.6.
Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de inzichtelijk gemotiveerde conclusie van het Uwv dat appellante op de datum in geding over arbeidsvermogen beschikte. Zowel de verzekeringsarts bezwaar en beroep als de verzekeringsarts van het Expertise Instituut achten appellante belastbaar voor ten minste vier uur per dag. Dat bij appellante gedurende de week sprake zal zijn van verzuim door hoofdpijnklachten, maakt dit niet anders. Uit de uitspraak van de Raad van 30 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2979, volgt dat bij het in aanmerking te nemen verzuimrisico voor de toepassing van de Wajong kan worden aangesloten bij de in het kader van de overige arbeidsongeschiktheidswetten ontwikkelde rechtspraak, waarin een verzuimrisico van ongeveer 25% nog acceptabel wordt geacht. [1] Er is geen reden om hierover in het geval van appellante anders te oordelen. De geselecteerde taak ‘plaatsen van onderdelen op een printplaat’ is niet persoonsgebonden en eenvoudig van aard, zodat een werkgever voor adequate vervanging kan zorgen op momenten dat tijdens werkdagen verzuim optreedt. Ook overigens is er geen aanleiding die taak – gelet op de taak specifieke eisen – niet passend voor appellante te achten. Gelet hierop staat het door de verzekeringsarts van het Expertise Instituut ingeschatte uitvalpercentage van 25% in het geval van appellante niet aan het aannemen van arbeidsvermogen in de weg.
4.7.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om over te gaan tot benoeming van een deskundige.
4.8.
De overwegingen in 4.4 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 30 mei 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AE8622, en 25 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2597.