ECLI:NL:CRVB:2023:1505
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om regularisatieovereenkomst door de Sociale verzekeringsbank met betrekking tot sociale zekerheidswetgeving
In deze uitspraak bevestigt de Centrale Raad van Beroep dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) afwijzend mocht beslissen op een verzoek van appellant om over 2012 mee te werken aan het sluiten van een regularisatieovereenkomst met het voor Luxemburg bevoegde orgaan. De Svb hoefde niet nader te overleggen met het voor Luxemburg bevoegde orgaan alvorens te beslissen op het verzoek van appellant. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Appellant had in 2012 gewerkt op een binnenschip en was verloond via een Luxemburgs bedrijf, maar de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving was van toepassing. De Svb had in 2020 afwijzend beslist op het verzoek van appellant om mee te werken aan een regularisatieovereenkomst, wat appellant betwistte. De Raad oordeelde dat de Svb de discretionaire bevoegdheid had om afwijzend te beslissen, ook al was het bevoegde orgaan in Luxemburg bereid om mee te werken aan de regularisatie. De Raad bevestigde dat de Svb geen bijzondere omstandigheden had aangenomen die een andere beslissing rechtvaardigden. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en het griffierecht werd niet teruggegeven.