ECLI:NL:CRVB:2023:1500

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
18/4713 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toegenomen arbeidsongeschiktheid en erkenning als jonggehandicapte

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante, in verband met haar gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid, binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. Appellante heeft in het verleden meerdere aanvragen voor een Wajong-uitkering ingediend, die telkens zijn afgewezen omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden. De Centrale Raad van Beroep heeft de deskundige dr. F.B. van der Wurff benoemd om de situatie van appellante te onderzoeken. De deskundige concludeert dat appellante ernstige beperkingen heeft die al voor haar achttiende levensjaar aanwezig waren en dat deze zijn toegenomen. De Raad oordeelt dat het Uwv ten onrechte niet heeft beoordeeld of appellante in de vijf jaar na haar achttiende verjaardag als jonggehandicapte kan worden aangemerkt. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en de FML aan te passen op basis van de bevindingen van de deskundige. De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2023.

Uitspraak

18.4713 WAJONG-T

Datum uitspraak: 3 augustus 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2018, 18/339 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.V. Huisman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Als opvolgend gemachtigde heeft mr. F. Reith zich gesteld en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft bij rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2021 desgevraagd beoordeeld of sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid van appellante binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag.
Appellante heeft een reactie ingezonden.
De Raad heeft dr. F.B. van der Wurff, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 21 april 2022 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid hun zienswijze op het deskundigenrapport in te brengen. De deskundige heeft gereageerd op de zienswijzen.
Partijen hebben daarop gereageerd, waarna de deskundige om een nadere reactie is gevraagd.
Op 21 maart 2023 is een comparitie van partijen gehouden. Voor appellante is mr. Reith verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Beijen.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1989, heeft met een door het Uwv op 5 maart 2007 ontvangen formulier een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998) aangevraagd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 23 mei 2007 is de aanvraag van appellante afgewezen omdat zij op en na [geboortedag] 2007 minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Op 15 oktober 2010 heeft appellante een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uwv heeft deze aanvraag gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 mei 2007. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2010 dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die ertoe leiden dat het besluit van 23 mei 2007 onjuist is.
1.3.
Op 24 januari 2013 heeft appellante voor de derde keer een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft ook deze aanvraag gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 23 mei 2007. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 8 april 2013 dit verzoek afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Bij besluit van 8 augustus 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze arts heeft het standpunt ingenomen dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 december 2011, geldig vanaf 17 juni 2011, die is opgesteld in het kader van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en die heeft geleid tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 0,88%, ook ziet op de situatie van appellante op zeventien- en achttienjarige leeftijd, waardoor er geen aanleiding is om terug te komen van het besluit van 23 mei 2007.
1.4.
Met een door het Uwv op 28 maart 2017 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een Wajong-uitkering aangevraagd op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft deze aanvraag gezien als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 23 mei 2007, 30 november 2010 en 8 augustus 2013. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 6 juni 2017 afgewezen omdat geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die reden zouden kunnen zijn om terug te komen van de eerdere besluiten. Bij besluit van 22 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juni 2017 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv naar de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan de volledigheid of de juistheid van de medische conclusies van het Uwv te twijfelen. De rechtbank heeft het verzoek om benoeming van een deskundige afgewezen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat sprake is geweest van een toename van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag en dat het Uwv dit ten onrechte niet bij zijn beoordeling heeft betrokken.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 mei 2022, 20 september 2022 en 29 november 2022, verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Het geding spitst zich toe op de vraag of appellante in verband met de door haar gestelde toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag alsnog als jonggehandicapte kan worden aangemerkt.
4.2.
Nu appellante haar eerste aanvraag voor een Wajong-uitkering vóór 1 januari 2010 heeft gedaan, volgt uit artikel 3:6 van de Wajong dat artikel 3:21, eerste lid en onder b, van de Wajong op appellante van toepassing is gebleven. Appellante voldoet echter niet aan de in dat artikel neergelegde voorwaarde dat de wachttijd is vervuld: appellante werd destijds immers geschikt geacht voor haar maatgevende arbeid, te weten minimumloon-functies. Anders dan waar het Uwv bij het besluit van 30 november 2010 van is uitgegaan, betekent dit niet dat daarom niet kan worden toegekomen aan de beoordeling van eventuele aanspraken van appellante op Wajong-uitkering op grond van een toename van beperkingen binnen vijf jaar na einde wachttijd. Het is vaste rechtspraak dat artikel 3:6 van de Wajong niet in de weg staat aan de mogelijkheid van betrokkenen die, zoals appellante, hun eerste aanvraag vóór 1 januari 2010, dus onder de Wajong 1998, hebben ingediend, zich op en na 1 januari 2010 met een aanvraag tot het Uwv wenden om alsnog op de in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong gestelde voorwaarden als jonggehandicapte te worden aangemerkt. [1] Het Uwv had bij de laattijdige aanvragen van appellante in 2010 en 2013 dus tevens moeten beoordelen of appellante op grond van artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong kon worden aangemerkt als jonggehandicapte. [2] Nu het Uwv dit in 2010 en 2013 ten onrechte heeft nagelaten, had het Uwv deze beoordeling naar aanleiding van het op 28 maart 2017 gedane verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten alsnog moeten verrichten. [3] Het betoog van appellante dat het Uwv ten onrechte de toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na haar achttiende verjaardag niet heeft beoordeeld, slaagt.
4.3.
Naar aanleiding van wat hierover op 24 juni 2021 ter zitting is besproken, heeft het Uwv alsnog een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 september 2021 ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat per 10 augustus 2009 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid en heeft de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een FML van 7 september 2021. Dit heeft niet tot aanpassing van het standpunt van het Uwv geleid dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zij ondanks de toegenomen arbeidsongeschiktheid per 10 augustus 2009 onverminderd in staat moet worden geacht om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen.
4.4.
Ten behoeve van zijn oordeelsvorming heeft de Raad psychiater Van der Wurff als deskundige benoemd. Aan de deskundige is gevraagd of deze zich kan verenigen met de door verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid in de FML van 7 september 2021 op de in dit geding van belang zijnde datum 10 augustus 2009, dan wel in de periode vanaf 10 augustus 2009 tot [geboortedag] 2012, de dag waarop appellante 23 jaar is geworden (periode in geding). De deskundige heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van diverse stoornissen, te weten een lichte verstandelijke beperking, een ernstige hechtingsstoornis in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline kenmerken, ADHD en een stoornis in cannabisgebruik, en in mindere mate van alcohol en cocaïne. De lichte verstandelijke beperking, de hechtingsstoornis en de ADHD waren voor het achttiende levensjaar aanwezig. De stoornis in middelengebruik is vooral na haar achttiende levensjaar merkbaar geworden en vloeit voort uit de eerdergenoemde stoornissen die al voor haar achttiende levensjaar aanwezig waren. De stoornissen en de gevolgen ervan zetten zich voort tot en met de huidige periode. De deskundige heeft overwogen dat appellante op 10 augustus 2009 en in de periode in geding zeer ernstige beperkingen heeft, in het cognitief, affectief en conatief functioneren, al terug te voeren tot haar dertiende en veertiende levensjaar, en verder toegenomen na haar achttiende levensjaar, resulterend in een opname in een gesloten kliniek en vervolgens een vorm van begeleid wonen tot heden ten dage. In de FML van 7 september 2021 worden voor het persoonlijk functioneren voor de aandacht, herinneren, doelmatig en zelfstandig handelen, handelingstempo en inzicht in het eigen kunnen geen beperkingen opgenomen. Vanuit psychiatrisch oogpunt is het aannemelijk dat op al deze gebieden door de combinatie van de cognitieve, affectieve en conatieve beperkingen hierin beperkingen in de zin van de FML vastgesteld moeten worden. Appellante kan haar aandacht niet richten, niet vasthouden. Zij wordt door de prikkels afgeleid, raakt ervan gestrest, affectief ontregeld met boosheid en vervolgens conflicten. Zij kan geen plannen maken, activiteiten uitvoeren, laat staan volhouden, door de gevolgen van de combinatie van de stoornissen. Appellante heeft op zich een intact geheugen, maar kan door de gevolgen van de diverse stoornissen taken niet aanleren, vasthouden, en heeft bovendien moeite wat zij leert om te zetten in gedrag dat bij haar past. Ditzelfde geldt voor sociaal functioneren. Appellante is niet in staat eigen emoties en die van anderen te hanteren, en niet in staat samen te werken en conflicten op te lossen. Appellante is zeer wantrouwend, voelt zich snel aangevallen, en reageert op impulsieve, emotionele wijze, waarbij van vermogen om eigen emoties te hanteren en die van anderen binnen een sociale context te hanteren geen sprake is en zij uit situaties en conflicten boos wegloopt opleidingen en stages afbreekt, aldus de deskundige.
4.5.
In reactie op het deskundigenrapport heeft het Uwv rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 mei 2022, 20 september 2022 en 29 november 2022 ingezonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat zij zich niet kan verenigen met de door de deskundige voorgestelde wijzigingen in de FML met uitzondering van de beperkingen op de items (2.6) emotionele problemen van anderen hanteren en (2.7) uiten van eigen gevoelens.
4.6.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, als de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport van Van der Wurff, gelezen in samenhang met de nadere reacties, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante heeft de deskundige kenbaar bij zijn beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De Raad volgt het advies van de deskundige Van der Wurff.
4.7.
Gelet op 4.6 heeft het bestreden besluit een ontoereikende medische grondslag.
5. In dit geval leent de aard van het vastgestelde gebrek zich niet voor een andere wijze van herstel dan door het Uwv. Er bestaat dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv zal de FML van 7 september 2021 moeten aanpassen voor wat betreft de door de deskundige aangegeven beperkingen voor persoonlijk functioneren voor de items (1.1, 1.2) aandacht, (1.3) herinneren, (1.4) inzicht in eigen kunnen, (1.5, 1.6) doelmatig en zelfstandig handelen en (1.7) handelingstempo en voor sociaal functioneren voor de items (2.8) omgaan met conflicten en (2.9) samenwerken. Vervolgens zal het Uwv moeten bezien wat de aanpassing van de FML betekent voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 10 augustus 2009, dan wel in de periode vanaf 10 augustus 2009 tot [geboortedag] 2012. Voor zover dit leidt tot de conclusie dat appellante in de vijf jaar na haar achttiende verjaardag alsnog jonggehandicapte is geworden op grond van hoofdstuk 2 van de Wajong, en er in zoverre aanleiding is om terug te komen van de eerdere besluitvorming uit 2010 en 2013, zal het Uwv zich moeten beraden over de ingangsdatum van de alsdan toe te kennen Wajong-uitkering. [4]

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit van 22 december 2017 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van
S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2225.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:680.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:960.
4.Zie de uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.