In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag met betrekking tot de afwijzing van een Wajong-aanvraag door het Uwv. Appellante, geboren in 1990, heeft haar studie moeten staken na een verkeersongeval op 31 december 2011. Op 9 juli 2014 diende zij een aanvraag in voor een Wajong-uitkering, die op 5 september 2014 werd afgewezen omdat zij met haar rugklachten per einde wachttijd meer dan 75% van het maatmaninkomen kon verdienen. Appellante maakte geen bezwaar tegen deze afwijzing.
Op 14 januari 2015 diende appellante een nieuwe aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Het Uwv concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien. Dit leidde tot een nieuw besluit op 22 oktober 2015, waarin het verzoek opnieuw werd afgewezen. Appellante stelde dat er naast fysieke klachten ook psychische klachten waren ontstaan, maar het Uwv oordeelde dat deze klachten pas na de wachttijd waren ontstaan en geen aanleiding gaven voor een herbeoordeling.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren. De Raad volgde het standpunt van het Uwv dat de psychische klachten van appellante niet relevant waren voor de beoordeling per einde wachttijd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.