In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2021. De appellant, die sinds 1991 arbeidsongeschikt is, heeft verzocht om herziening van eerdere besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn WAO-uitkering introkken en zijn aanvraag voor een WAO-uitkering weigerden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak, omdat de appellant geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangedragen die een herziening van de besluiten rechtvaardigen. De Raad oordeelt dat de weigering van het Uwv om terug te komen op de besluiten niet evident onredelijk is. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn fysieke en psychische klachten zijn toegenomen, maar de Raad concludeert dat deze klachten al bekend waren bij de eerdere besluiten en dat er geen nieuwe feiten zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor herziening van de besluiten, en het hoger beroep van de appellant wordt afgewezen.