ECLI:NL:CRVB:2008:BC4968
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Weigering toekenning WAO-uitkering op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet is toegenomen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2006, waarin de rechtbank oordeelde over de weigering van het Uwv om appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 28 juni 1991 met rechter polsklachten uitgevallen was, had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was per 5 oktober 1993 ingetrokken. In 2004 verzocht appellant het Uwv om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in verband met toegenomen maag- en darmklachten en psychische klachten. Het Uwv weigerde echter de uitkering, stellende dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was na 27 december 1996, de datum die appellant zelf had aangegeven in een vragenformulier.
De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad vond geen aanknopingspunten in het hoger beroep om te oordelen dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit had gehandhaafd. De Raad merkte op dat het Uwv bij zijn beoordeling terecht was uitgegaan van de door appellant opgegeven datum van 27 december 1996.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, op 22 februari 2008.