ECLI:NL:CRVB:2008:BC4968

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-1669 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering toekenning WAO-uitkering op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene niet is toegenomen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2006, waarin de rechtbank oordeelde over de weigering van het Uwv om appellant een WAO-uitkering toe te kennen. Appellant, die sinds 28 juni 1991 met rechter polsklachten uitgevallen was, had eerder een uitkering ontvangen, maar deze was per 5 oktober 1993 ingetrokken. In 2004 verzocht appellant het Uwv om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in verband met toegenomen maag- en darmklachten en psychische klachten. Het Uwv weigerde echter de uitkering, stellende dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was na 27 december 1996, de datum die appellant zelf had aangegeven in een vragenformulier.

De rechtbank Rotterdam oordeelde dat het Uwv op goede gronden had besloten en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad vond geen aanknopingspunten in het hoger beroep om te oordelen dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit had gehandhaafd. De Raad merkte op dat het Uwv bij zijn beoordeling terecht was uitgegaan van de door appellant opgegeven datum van 27 december 1996.

De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van griffier J.E.M.J. Hetharie, op 22 februari 2008.

Uitspraak

06/1669 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2006, 05/3290 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 februari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.M. Voogt, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2008, waar namens appellant zijn gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven.
Appellant is op 28 juni 1991 uitgevallen met rechter polsklachten. Bij het einde van de wachttijd, per 30 juni 1992, is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar de klasse 80 tot 100%. Bij besluit van 24 augustus 1993 is die uitkering met ingang van 5 oktober 1993 ingetrokken.
Bij brief van 1 september 2004 heeft appellant het Uwv verzocht in aanmerking te worden gebracht van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met toegenomen maag- en darmklachten, alsmede psychische klachten. Op een door hem op 18 oktober 2004 ondertekend vragenformulier heeft appellant aangegeven dat de toename van arbeidsongeschiktheid is ingetreden op 27 december 1996.
Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het Uwv met toepassing van artikel 43a van de WAO geweigerd appellant de verzochte uitkering toe te kennen, primair op de grond dat de arbeidsongeschiktheid van appellant na 27 december 1996 niet is toegenomen. Bij besluit van 19 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen aangetekende bezwaar ongegrond verklaard.
In dit geding moet beoordeeld worden of het Uwv terecht heeft aangenomen dat geen sprake is van toename van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 43a van de WAO.
De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geoordeeld dat er op grond van de door (bezwaar)verzekeringsartsen verrichte onderzoeken en door hen opgestelde rapportages geen aanleiding is te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de voor appellant door de verzekeringsarts in 1993 vastgestelde beperkingen.
De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank.
In hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit in stand heeft gelaten. In dit verband merkt de Raad op dat het Uwv bij zijn beoordeling van het verzoek van appellant op goede gronden is uitgegaan van de datum, 27 december 1996, gelet op het door appellant ingevulde vragenformulier van 18 oktober 2004.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
JL