ECLI:NL:CRVB:2019:4312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
18/4610 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijstand met terugwerkende kracht op basis van eerdere aanvraag om algemene bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Wormerland om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen aan appellante. Appellante had op 23 april 2017 een brief gestuurd naar de rechtbank, die deze doorstuurde naar het college als een aanvraag om algemene bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Het college heeft deze aanvraag op 19 september 2017 afgewezen, omdat appellante een inkomen had dat boven de bijstandsnorm lag. Het bezwaar van appellante tegen deze afwijzing werd op 27 december 2017 ongegrond verklaard, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij zich eerder had gemeld om bijstand aan te vragen, maar de Raad oordeelde dat uit de overgelegde stukken niet bleek dat er eerder een aanvraag was ingediend. De Raad heeft vastgesteld dat volgens de wet bijstand in beginsel niet kan worden verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Appellante heeft ook aangevoerd dat het Uwv haar aanvraag om een WAZ-uitkering had moeten doorsturen naar het college, maar de Raad oordeelde dat dit niet het geval was. De Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

18 4610 PW, 18/4611 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 18 december 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
27 juli 2018, 17/5246 en 18/375 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H. Temel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Temel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. de Busser, L. Smit en mr. A. Olij.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 23 april 2017 een brief verzonden naar de rechtbank Noord-Holland. Per brief van 23 juni 2017 heeft de rechtbank deze naar het college verzonden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat appellante met haar brief van 23 april 2017 een verzoek doet om algemene bijstand op grond van Participatiewet (PW). Omdat bij de rechtbank een procedure ter zake niet bekend is, heeft de rechtbank de brief doorgezonden naar het college. Het college heeft de brief opgevat als een aanvraag om algemene bijstand op grond van de PW.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 19 september 2017 de aanvraag van appellante afgewezen. Aan het besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante een inkomen heeft boven de voor haar geldende bijstandsnorm.
1.4.
Bij besluit van 27 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 september 2017, welk bezwaar ertoe strekt dat bijstand moet worden toegekend met terugwerkende kracht over de periode maart tot december 2016, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de vraag of het college de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht over de periode maart tot december 2016 terecht heeft afgewezen.
4.2.
In artikel 44, eerste lid, van de PW is bepaald dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag van de melding om bijstand aan te vragen, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat.
4.3.Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690), welke rechtspraak zijn gelding heeft behouden na de inwerkingtreding van de artikelen 43 en 44 van de PW, wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.4.Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij zich voorafgaand aan maart 2016 heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Ter ondersteuning van deze stelling heeft appellante in hoger beroep een e-mailbericht van 5 april 2016 van de Sociaal Raadsvrouw Wormerland, Oostzaan en Edam-Volendam overgelegd. Uit dat e-mailbericht blijkt dat de Sociaal Raadsvrouw de situatie van appellante heeft voorgelegd aan een medewerker van Werk en Inkomen. Volgens het e-mailbericht heeft de medewerker geadviseerd dat appellante haar bedrijf liquideert omdat door het zelfstandig ondernemerschap geen kans is op bijstand. Anders dan appellante stelt blijkt uit dit e-mailbericht niet dat zij zich eerder dan op 23 april 2017 heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Uit het e-mailbericht kan worden afgeleid dat de Sociaal Raadsvrouw de situatie van appellante in zijn algemeenheid heeft voorgelegd aan een medewerker van Werk en Inkomen en niet dat het ziet op een aanvraag om algemene bijstand. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.6.
Verder heeft appellante aangevoerd dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de aanvraag van november 2015 om een uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschikte Zelfstandigen (WAZ-uitkering) door had moeten sturen aan het college. Deze beroepsgrond kan ook niet slagen. In artikel 30c, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is bepaald dat het Uwv aanvragen om algemene bijstand op grond van de PW in ontvangst neemt en die aanvragen overdraagt aan het college. Appellante heeft in november 2015 bij het Uwv een aanvraag om een WAZ‑uitkering ingediend. Het Uwv heeft deze aanvraag terecht niet als bijstandsaanvraag in aanmerking genomen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat zij in november 2015 ook een aanvraag om algemene bijstand heeft ingediend. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0220) is voor elke specifieke uitkering in principe een afzonderlijke aanvraag vereist. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat er een andere aanvraag voorlag dan de aanvraag om een WAZ-uitkering.
4.7.
Tot slot heeft appellante aangevoerd dat het college op grond van artikel 2, eerste lid, onder e, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) aan haar, in afwachting van haar aanvraag om een WAZ-uitkering, algemene bijstand had moeten verlenen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. In artikel 2, eerste lid, onder e, van het Bbz 2004 is bepaald dat aan de zelfstandige die om gezondheidsredenen niet of slechts beperkt in staat is tot het uitoefenen van zijn bedrijf of zelfstandig beroep en die een uitkering ingevolge de WAZ heeft aangevraagd algemene bijstand kan worden verleend. Zoals reeds is vastgesteld in de uitspraak van vandaag onder nummer18/344 WAZ is niet gebleken dat appellante ten tijde van de aanvraag om een WAZ-uitkering om gezondheidsredenen niet of slechts beperkt in staat is geweest tot het uitoefenen van haar bedrijf.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- en wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) D. Bakker