In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die gedurende zeven en een halve maand haar hoofdverblijf heeft gehad in dezelfde woning als X, de vader van haar dochter. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding, zoals gedefinieerd in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Almelo had de bijstandsuitkering van appellante herzien en omgezet naar bijstand voor gehuwden, en een bedrag van € 3.277,56 teruggevorderd. Appellante stelde dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat haar verblijf bij X tijdelijk was door vocht- en schimmelproblemen in haar eigen woning. De Raad oordeelt echter dat het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de bijstand te herzien en terug te vorderen. De terugvordering wordt beperkt tot drie maanden, wat volgens de Raad niet onevenredig is. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante.