ECLI:NL:CRVB:2023:1338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21/3910 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat appellante op haar achttiende verjaardag over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld door een medisch onderzoek uit te voeren, ook al was appellante niet fysiek gezien door een verzekeringsarts. De beoordeling was gebaseerd op beschikbare medische gegevens en rapporten van verzekeringsartsen. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat er geen objectieve medische informatie was die zou aantonen dat appellante op haar achttiende jaar niet in staat was om eenvoudige taken uit te voeren, zelfs niet met begeleiding.

Appellante voerde aan dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen had en dat haar klachten, waaronder migraine, haar werkcapaciteit belemmerden. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante niet over basale werknemersvaardigheden beschikte. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

21 3910 WAJONG

Datum uitspraak: 12 juli 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 oktober 2021, 20/5302 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 december 2022 heeft mr. H.S. Huisman, kantoorgenoot van mr. Timmer, zich gesteld als opvolgend gemachtigde.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Huisman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1980, heeft met een op 29 juni 2015 door het Uwv ontvangen formulier een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ondersteuning bij werk en inkomen jonggehandicapten ingediend. Het Uwv heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische informatie is rondom de achttiende verjaardag van appellante en heeft de aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) afgewezen. Bij besluit van 11 september 2015 heeft het Uwv wel een Indicatie banenafspraak aan appellante verstrekt.
1.2.
Met een door het Uwv op 26 november 2019 ontvangen formulier heeft appellante opnieuw een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wajong. Bij deze aanvraag is informatie gevoegd van Psyq van 8 november 2019 en een medicatielijst van 20 november 2019. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 27 januari 2020 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante op haar achttiende verjaardag arbeidsvermogen heeft.
1.3.
Bij besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 27 januari 2020 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en deugdelijk heeft gemotiveerd dat appellante over arbeidsvermogen beschikte op haar achttiende jaar. Aan de vraag of de beperkingen van appellante duurzaam zijn wordt daarom niet toegekomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest omdat appellante niet door een verzekeringsarts is gezien. Het gaat om de beperkingen van appellante op 28 januari 1998 en daar komt bij dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle stukken van de behandelaars heeft gezien en daarop heeft gereageerd. De grond dat continue aansturing nodig is en dat om die reden arbeidsvermogen ontbrak, slaagt niet. Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat appellante op haar achttiende jaar geen eenvoudige taak (afstoffen, nat afnemen) kon uitvoeren, eventueel met begeleiding. Ook de grond dat de migraineklachten onderbelicht zijn gebleven slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat er onvoldoende gegevens zijn over migraine op de datum in geding. Weliswaar blijk uit het dossier dat appellante op vijftienjarige leeftijd met migraine kampte, maar uit de vrijstelling van de leerplicht en de brief van de huisarts uit februari 1998 blijkt niet dat sprake was van zodanige beperkingen dat daardoor het arbeidsvermogen ontbrak. De omstandigheid dat gegevens over de voor de Wajong relevante periode door het tijdsverloop niet meer voorhanden zijn komt naar vaste rechtspraak voor risico van degene die de laattijdige aanvraag indient. Ook de brief van psycholoog Van Nieuwkerk van 26 augustus 2021 geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet de behandelaar van appellante was in 1998 en dat de strekking van haar betoog ziet op het ontbreken van zelfstandigheid. Dit maakt niet dat appellante op de datum in geding niet in staat was om eventueel met (permanent) toezicht een eenvoudige taak uit te voeren. Ook geeft deze brief geen twijfel over de juistheid van het standpunt van het Uwv dat appellante op de datum in geding over basale werknemersvaardigheden beschikte.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek omdat zij niet is gezien door een verzekeringsarts en haar klachten ook nu nog een rol spelen. Verder heeft zij gesteld dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden (GBM). Appellante is niet zelfredzaam en is door een verstandelijke beperking ADL-afhankelijk. Ook heeft appellante aangevoerd dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat haar migraine leidt tot meer dan gemiddeld ziekteverzuim waardoor zij niet gemiddeld vier uur per dag kan werken. Verder heeft appellante aangevoerd dat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Zij heeft een intensieve begeleidingsbehoefte zodat meer dan één keer per uur sprake is van een substantiële onderbreking van het arbeidsproces. Ter zitting heeft appellante gesteld dat zij meer dan één keer per uur in paniek kan raken. Appellante kan instructies niet begrijpen, maar vooral niet onthouden en uitvoeren. Ook ondervindt zij problemen bij dagelijkse routinehandelingen. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat sprake is van duurzaamheid van haar beperkingen, omdat geen sprake is van leerbaarheid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Anders dan appellante heeft aangevoerd is het medisch onderzoek niet onzorgvuldig geweest. In deze zaak is sprake van beoordeling van een (afgesloten) periode in een ver verleden en moet deze beoordeling plaatsvinden op grond van beschikbare medische gegevens. De primaire beoordeling is verricht door een geregistreerde verzekeringsarts, maar zonder spreekuurcontact. Deze verzekeringsarts heeft dossierstudie gedaan van alle beschikbare medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante blijkens het rapport van 29 juni 2020 vanwege de coronamaatregelen via beeldbellen gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 12 februari 2021 toegelicht dat beeldbellen overeen was gekomen en dat de beoordeling niet de actuele situatie betreft maar die van het achttiende levensjaar. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er in dit verband in ruime mate informatie aangeleverd om tot een oordeel te komen en heeft appellante tijdens het beeldbellen - met ondersteuning - het bezwaar kunnen toelichten. Evenals is geoordeeld in de uitspraak van 7 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1951 is er geen aanleiding om in deze zaak het achterwege laten van een fysiek spreekuur onzorgvuldig te achten.
4.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat appellante op haar achttiende jaar geen eenvoudige taak (afstoffen, nat afnemen) kon uitvoeren, eventueel met begeleiding. Uit de aanwezige stukken blijkt weliswaar dat appellante veel toezicht nodig heeft, maar daarin wordt geen onderbouwing gevonden voor het oordeel dat meer dan één keer per uur een substantiële onderbreking van het arbeidsproces noodzakelijk is om appellante bij te sturen, ook niet in verband met paniekaanvallen. Permanent toezicht vormt hierbij immers geen bezwaar.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander als voorzitter en E.W. Akkerman en M.L. Noort als leden, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters