ECLI:NL:CRVB:2023:1267
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om herziening van Wajong-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, dat op 5 september 2016 is genomen. Appellant, geboren in 1994, had in 2016 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die werd afgewezen op basis van de conclusie dat hij geen duurzaam arbeidsvermogen had. Na een eerdere intrekking van zijn bezwaar, diende appellant in 2019 opnieuw een aanvraag in, die door het Uwv werd opgevat als een verzoek om herziening van het eerdere besluit. Het Uwv wees dit verzoek af, omdat appellant geen nieuwe medische informatie had overgelegd die zijn situatie zou onderbouwen.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat de eerdere conclusie van het Uwv onjuist was. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rapporten van Mind at Work, die appellant had ingediend ter ondersteuning van zijn verzoek, niet relevant waren voor de beoordeling van zijn situatie in 2016. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden op basis van de gegevens van dat moment moest plaatsvinden en dat de omstandigheden die later bekend werden, niet relevant waren voor de eerdere beslissing.
De Raad concludeerde dat appellant niet deugdelijk had onderbouwd dat het oorspronkelijke besluit onjuist was en dat er geen aanleiding was voor een belangenafweging. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.