ECLI:NL:CRVB:2023:1132

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
20/2040 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding na bedrijfsongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar arbeidsongeschiktheid. De appellante had eerder een bedrijfsongeval gehad, wat leidde tot medische klachten, waaronder psychische problemen en handklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is voor een verdergaande urenbeperking en dat de appellante geschikt is voor de functie van productiemedewerker in de industrie. De Raad heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, maar dat dit gebrek inmiddels is hersteld door een nieuw onderzoek. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is het verzoek van appellante om schadevergoeding afgewezen, omdat dit niet onderbouwd was. De proceskosten zijn vergoed aan de appellante, die in totaal € 3.823,08 ontvangt van het Uwv.

Uitspraak

20.2040 ZW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 april 2020, 19/2008 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 21 juni 2023
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 14 juli 2022 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2022:1653, gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2022 ingebracht.
Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, een zienswijze over dit rapport naar voren gebracht.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat met het volgende.
1.2.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek in de bezwaarfase niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht, waardoor het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en daardoor tevens niet deugdelijk is gemotiveerd. Vastgesteld is dat appellante in de primaire fase is onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv en dat in de bezwaarfase een arts bezwaar en beroep van het Uwv uitsluitend dossieronderzoek heeft verricht. Appellante heeft in bezwaar de medische grondslag van het besluit van 29 januari 2019 betwist. Zij heeft daarbij te kennen gegeven dat zij als gevolg van het bedrijfsongeval geen gevoel heeft in de vingers van haar rechterhand en dat zij fysiotherapie krijgt in verband met haar problemen met zelfverzorging en dat zij psychische klachten heeft. Tijdens de hoorzitting heeft appellante verklaard dat zij onder behandeling is bij een psycholoog van GGZ-instelling Vincent van Gogh en dat zij last heeft van slapeloosheid en veel nachtmerries heeft door trauma’s uit het verleden waarvoor ze dagelijks temazepam gebruikt. Ook heeft appellante aanvullende medische informatie van haar behandelaars overgelegd, waaronder een patiëntenbericht van 21 februari 2019 waaruit blijkt dat zij is verwezen naar Vincent van Gogh locatie RC Venlo en een oproep voor het spreekuur van de revalidatiearts op 25 februari 2019. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:491) geldt als uitgangspunt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. Daarom zal in situaties als de onderhavige, waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en er sprake is van beperkte medische informatie over de door appellante gepresenteerde klachten, in deze fase van de procedure niet kunnen worden volstaan met een dossieronderzoek.
1.3.
Het Uwv is opgedragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen door alsnog tijdens een spreekuur door een verzekeringsarts bezwaar en beroep onderzoek te laten uitvoeren.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op 16 september 2022 op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 september 2022 geconcludeerd dat de bevindingen bij dit onderzoek geen aanleiding geven de belastbaarheid van appellante per datum in geding aan te passen. Bij het onderzoek zijn er geen nieuwe feiten en of omstandigheden naar voren gekomen. Ook appellante heeft te kennen gegeven dat er sprake is van een onveranderd beeld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is, uitgaande van het dagverhaal zoals opgenomen in het rapport van de primaire verzekeringsarts, duidelijk dat appellante niet voldoet aan de uitsluitingscriteria van het Schattingsbesluit. Er kan daarom niet worden gesteld dat appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt is. Er is daarom terecht een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep valt wat betreft de door zijn collega eerder in de fase van het hoger beroep opgestelde FML van 25 november 2021 niet veel toe te voegen aan datgene wat al is gezegd. Hoewel de klachten van appellante zeker wel serieus zijn, blijkt uit de gegevens van onderzoek van de psyche niet dat er sprake is van een zeer ernstig beeld. Ook het feit dat appellante ondanks persisteren van de psychische klachten daarvoor geen behandeling meer volgt sluit hierbij aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het aangewezen dat er sprake moet zijn van een relatief stressarme en gestructureerde werkomgeving. Hiermee wordt echter vanwege de in de aangepaste FML van 25 november 2021 al in voldoende mate rekening gehouden. Dit geldt feitelijk ook voor de aanwezige handproblematiek. Wat betreft de rechterhand heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er in voldoende mate rekening is gehouden met het aanwezige beeld waarbij appellante geschikt werd bevonden passende arbeid te verrichten, fysiek licht en handsparend van aard. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen indicatie voor een verdergaande urenbeperking. De beperkingen zijn volgens hem door zijn collega eerder in de hoger beroepsprocedure juist vastgesteld in de FML van 25 november 2021.
1.5.
Appellante heeft in haar reactie hierop gesteld dat er weliswaar nog een spreekuurcontact met de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft plaatsgevonden maar dat dit niet meer was dan een formaliteit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is door dit spreekuurcontact niet komen te beschikken over meer informatie over de klachten van appellante. Volgens appellante is ook in het laatste rapport niet voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen aanleiding is de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien. De door de Raad geconstateerde onzorgvuldigheid en het geconstateerde motiveringsgebrek zijn met het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dan ook niet hersteld. Appellante handhaaft de door haar eerder ingenomen standpunten.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Het standpunt van appellante dat het medisch onderzoek nog steeds onzorgvuldig is omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet meer informatie heeft verkregen over de klachten van appellante en niet inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom er geen aanleiding is de eerder vastgestelde belastbaarheid te herzien wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, door appellante alsnog lichamelijk en psychisch op een spreekuur te onderzoeken en met de gegeven toelichting in het rapport van 16 september 2022, uitvoering gegeven aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Hierdoor is alsnog sprake van een zorgvuldig medisch onderzoek en is het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld.
2.2.
De herhaalde stelling van appellante dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft wordt niet onderschreven. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 16 september 2022, onder verwijzing naar de criteria die voor het aannemen van zo’n situatie gelden, overtuigend toegelicht dat er geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ook de beroepsgrond van appellante dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar psychische beperkingen slaagt niet. In de gewijzigde FML van 25 november 2021 is het Uwv tegemoetgekomen aan de door appellante aangevoerde grond dat er in de FML ten onrechte geen rekening is gehouden met haar psychische klachten. In deze FML is de belastbaarheid op de beoordelingspunten 1.9.5, 1.9.8, 1.9.9, 1.9.10, 2.10.0, 4.21.1, 6.1.1, 6.2.1, 6.3.1 en 6.4.0 is gewijzigd in verband met haar psychische klachten. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat de FML ook op andere punten had moeten worden aangepast gelet op het feit dat zij niet zelfredzaam is en zij vermijdt om naar buiten te gaan. Ook worden haar handklachten volgens haar in stand gehouden door de PTSS-klachten. Appellante wordt hierin niet gevolgd. In verband met de psychische klachten zijn diverse beperkingen vastgesteld in het
persoonlijk- en sociaal functioneren. Ook zijn beperkingen vastgesteld ten aanzien van de fysieke belastbaarheid, waarbij rekening is gehouden met haar handklachten. Ten slotte zijn beperkingen vastgesteld ten aanzien van de werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 16 september 2022 afdoende gemotiveerd dat gelet op de anamnese, het eigen medisch onderzoek, de onderzoeksresultaten van de verzekeringsarts en de beschikbare medische informatie waaronder informatie van GZ-psycholoog S. Moussa van 27 december 2019 en de informatie van revalidatiearts E. Houet-Loring van 6 november 2018, geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen in de FML 25 november 2021 op te nemen. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van het spreekuur van 16 september 2022 heeft vastgesteld dat er een ongewijzigd medisch beeld is waarbij geen functionele afwijkingen aan de rechterhand werden gevonden. Appellante heeft ook geen nieuwe medische informatie ingebracht waaruit blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen goed beeld had van de belastbaarheid van appellante op datum in geding.
2.3.
Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 september 2022 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe aansluiting gezocht bij de in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid weergegeven richtlijnen, en heeft geconstateerd dat bij appellante geen sprake is van één van de daarin genoemde typen aandoeningen. Daarbij heeft hij erop gewezen dat van een ziekte die tot een energietekort leidt ook geen sprake is. De mentale problematiek, waar de slaapproblemen onderdeel van uitmaken, schat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet als ernstig in, ook al niet omdat deze, zeker op dit moment deels ook veroorzaakt worden door inactiviteit overdag. Er bestaat geen aanleiding om aan deze bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
2.4.
Omdat de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de beoordeling door het Uwv ontbreekt, bestaat er geen aanleiding voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
2.5.
De berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid is in hoger beroep gebaseerd op de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), lader, losser (SBC-code 111220) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 december 2021 afdoende gemotiveerd dat deze functies passen binnen de bij appellante vastgestelde beperkingen. De stelling van appellante dat de functie productiemedewerker industrie haar belastbaarheid wat betreft omgevings- en machinelawaai overschrijdt en daarom niet passend is leidt niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft in het aanvullend verweerschrift van 25 april 2022 terecht erop gewezen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het Resultaat functiebeoordeling van 16 december 2021 heeft gemotiveerd waarom deze functie passend is voor appellante. Daarbij is de uitleg van de arbeidsdeskundig analist betrokken. Ook heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep over dit aspect. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante vanuit medisch oogpunt in staat geacht om in een dergelijke werkomgeving te werken. Er is geen aanleiding om aan deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te twijfelen. Gelet hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep terecht geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het door appellante gestelde mogelijke
omgevings- en machinelawaai in de weg staat aan het vervullen van de functie van productiemedewerker industrie.
2.6.
Nu eerst na de tussenuitspraak in hoger beroep sprake is van een afdoende motivering van het bestreden besluit, bestaat aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en dit besluit te vernietigen onder de bepaling dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
Schadevergoeding
3. Appellante heeft verzocht om vergoeding van schade, zonder dit verzoek te onderbouwen. Gelet hierop en omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, zodat van een vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente geen sprake kan zijn, wordt dit verzoek afgewezen.
Proceskosten
4. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante in beroep en hoger beroep. De kosten worden voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.674,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,-) en op € 2.092,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze, met een waarde per punt van € 837,-) en € 56,58 voor de door appellante gemaakte reiskosten in beroep en hoger beroep. De door het Uwv te vergoeden proceskosten bedragen in totaal
€ 3.823,08. Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 18 juni 2019;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.823,08;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en E. Dijt en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) S.C. Scholten