ECLI:NL:CRVB:2021:491

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
18/2520 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor wasmachine op grond van onvoldoende aannemelijkheid van kosten en noodzakelijkheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de vervanging van een wasmachine. Appellante ontving sinds 2015 bijzondere bijstand voor de kosten van wassen en slijtage van kleding en beddengoed voor haar zonen. Op 16 januari 2017 heeft zij een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van vervanging van haar wasmachine, die kapot was gegaan door intensief gebruik in verband met de incontinentie en psoriasis van haar zonen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag op 20 maart 2017 afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de kosten zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn in haar individuele geval.

In de procedure heeft appellante in hoger beroep aangevoerd dat de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft echter vastgesteld dat appellante, noch haar gemachtigde, de door de Raad gestelde vragen over de kosten van de vervangende wasmachine en de oude wasmachine hebben beantwoord. Hierdoor heeft appellante niet kunnen aantonen dat de kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn. De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht de aanvraag heeft afgewezen en dat de beroepsgrond van appellante over bijzondere omstandigheden geen bespreking behoeft.

De uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde, is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 2520 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 9 maart 2021
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 maart 2018, 17/5714 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend en vragen beantwoord. Appellante heeft de door de Raad gestelde vragen niet beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2020. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het college heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door mr. D.J.J. Straver.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 2015 bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) voor de kosten van wassen en slijtage van kleding en beddengoed voor twee van haar zonen. Op 16 januari 2017 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van vervanging van haar wasmachine. Appellante heeft toegelicht dat ze in verband met incontinentie en psoriasis van haar zonen extra moet wassen, waardoor de wasmachine kapot is gegaan en dat die wasmachine na een paar reparaties niet meer te redden is.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2017, voor zover van belang, heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat de kosten niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
1.3.
Bij besluit van 19 september 2017 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2017 ongegrond verklaard. Aan de in het besluit van 20 maart 2017 gehanteerde grondslag voor afwijzing van de aanvraag, heeft het college toegevoegd dat niet duidelijk is of de kosten zich voordoen en in het individuele geval noodzakelijk zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze ziet op handhaving van de afwijzing van de aanvraag. Zij heeft aangevoerd dat de kosten van de vervangende wasmachine wel voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat hier om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de PW. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige opening van zaken te geven.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3.
Aan appellante kan worden toegegeven dat het college voorafgaand aan het besluit van 20 maart 2017 niet aan haar heeft gevraagd of de kosten van vervanging van de wasmachine waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, zich voordoen en of die kosten in het individuele geval van het gezin van appellante noodzakelijk zijn.
4.4.
In de bezwaarfase zijn die vragen in het kader van de volledige herbeoordeling ter hoorzitting wel aan de gemachtigde van appellante gesteld. Appellante, noch haar gemachtigde hebben echter een (pro forma) nota ingeleverd voor de aanschaf van een nieuwe wasmachine. Voorts heeft de gemachtigde van appellante vragen over de oude wasmachine niet willen beantwoorden.
4.5.
In hoger beroep heeft appellante de door de Raad gestelde vragen over de kosten van vervanging van de wasmachine en over de oude wasmachine evenmin beantwoord.
4.6.
Dit betekent dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van vervanging van de wasmachine zich voordoen en in het individuele geval noodzakelijk zijn. Het college heeft bij het bestreden besluit dan ook terecht de aanvraag afgewezen op de grond dat niet duidelijk is of de kosten zich voordoen en in het individuele geval noodzakelijk zijn. Gelet hierop behoeft de beroepsgrond dat die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden geen bespreking.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2021.
(getekend) J.J.A. Kooijman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.