ECLI:NL:CRVB:2023:1065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
22/1990 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellante, die zich op 10 december 2018 ziek meldde met psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 3 mei 2020 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de primaire arts geen geregistreerde verzekeringsarts was en dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen aanleiding zag om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld door het Uwv. De Raad bevestigde dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante en dat er geen reden is voor een grotere urenbeperking. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

22.1990 ZW

Datum uitspraak: 7 juni 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 mei 2022, 21/3820 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.M. Fakiri, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Fakiri. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. I.M. Veringmeier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief ondersteuner. Op
10 december 2018 heeft zij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op 29 november 2019 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 november 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 75,82% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 3 april 2020 vastgesteld dat appellante met ingang van 3 mei 2020 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 mei 2021 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. In bezwaar heeft een (telefonische) hoorzitting plaatsgevonden waaraan is deelgenomen door appellante, haar advocaat, een medewerker van het Uwv en een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat de beperkingen op psychisch gebied juist zijn vastgesteld door de primaire arts. Appellante wordt beperkt geacht voor deadlines en productiepieken,
het kunnen inspelen op sterk wisselende taakinhoud, het omgaan met conflicten en appellante is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen contact met klanten en hulpbehoevenden is vereist. Ook is er een medische indicatie om een urenbeperking aan te nemen omdat de behandelingen die appellante ondergaat, dermate intensief zijn dat er sprake is van een recuperatie noodzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich kunnen verenigen met de conclusies van de primaire arts. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen
ziet de rechtbank in wat appellante heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de
geduide functies in twijfel te trekken
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de primaire arts geen geregistreerde verzekeringsarts was. In de bezwaarfase is zij niet op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geweest en zij is niet gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Een telefonisch spreekuur kan niet gelijk worden gesteld aan een spreekuur in de spreekkamer.
Daarnaast zijn de beperkingen niet juist vastgesteld. De behandelaar van appellante heeft vastgesteld dat er sprake is van PTSS, maar de primaire arts van het Uwv spreekt van psychische klachten. Ook had er een grotere urenbeperking opgenomen moeten worden. Appellante heeft een brief van psycholoog M. Wielaard van 5 november 2020 overgelegd. Hierin staat dat er sprake is van een depressie met PTSS-klachten.
Appellante heeft verder gewezen op de uitspraak van de Raad waaruit blijkt dat een urenbeperking aangenomen kan worden op een combinatie van het dagverhaal, ziekten en klachten (ECLI:NL:CRVB:2019:9).
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 november 2022 en 4 mei 2023, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.1.
Met betrekking tot de grond van appellante dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat zij niet is gezien door een geregistreerd verzekeringsarts of een verzekeringsarts bezwaar en beroep, overweegt de Raad als volgt. Zoals de Raad heeft overwogen in de uitspraak van
18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104, zal een spreekuur meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact zijn zoals bedoeld in de uitspraak van
23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491. Bij een spreekuur dat via een telefoon/beeldverbinding plaatsvindt, geldt onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 25 november 2022 als volgt onderbouwd dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde had. Appellante is in de primaire fase op het spreekuur geweest bij een arts waar uitgebreide anamnese heeft plaatsgevonden. Ook tijdens de telefonische hoorzitting in de bezwaarfase heeft appellante alles kunnen zeggen. Appellante heeft laten weten dat zij en haar gemachtigde alles hebben kunnen zeggen wat zij wilden. Dit gesprek, in combinatie met de medische gegevens in het dossier, leverde voldoende gegevens om de heroverweging op te baseren. Daarbij waren de verkregen gegevens van de curatieve sector in lijn met de bevindingen van de primaire arts en geven deze geen aanleiding om te twijfelen aan het medisch beeld dat de primaire arts voor ogen heeft gehad bij het onderzoek. Het verrichten van lichamelijk onderzoek en psychisch onderzoek op de datum van de hoorzitting had geen meerwaarde, omdat in bezwaarprocedure een heroverweging gedaan moet worden van de belastbaarheid van belanghebbende op de datum in geding. Hiermee heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke en toereikende wijze gemotiveerd waarom een fysiek spreekuurcontact in de bezwaarfase in het licht van de klachten van appellante en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde had. Appellante heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt of nader geconcretiseerd dat aspecten van haar gezondheidstoestand zijn gemist. De Raad oordeelt dan ook dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht.
4.3.1
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante. De gronden en medische gegevens die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd en ingebracht, maken dit niet anders. Appellante heeft in hoger beroep een brief van psycholoog Wielaard van 5 november 2020 ingebracht. De PTSS gerelateerde klachten van appellante die in die brief worden benoemd, waren bekend bij het Uwv. Het Uwv heeft ook beperkingen aangenomen vanwege de met de PTSS klachten verband houdende EMDR- behandelingen. Verder heeft het Uwv beperkingen vastgesteld voor onder meer het omgaan met conflicten en het contact met klanten of patiënten. Wielaard gaat net als de verzekeringsartsen uit van een lichte tot matige depressieve stoornis bij het begin van de behandeling op 19 februari 2019. Daarna vond er een duidelijke verbetering van de gezondheidssituatie van appellante plaats. Appellante heeft deze verbetering zelf ook benoemd in het gesprek met de arts van het Uwv op 29 november 2019. Wielaard schrijft dat bij het laatste gesprek, in oktober 2020, ook de trauma gerelateerde klachten zodanig verbeterd waren dat behandeling niet meer nodig was.
Dat de PTSS klachten of de depressieve klachten van appellante tot meer beperkingen leiden dan het Uwv heeft aangenomen blijkt niet uit de informatie van Wielaard. Het Uwv heeft aangenomen dat appellante in verband met de EMDR-behandeling één dag per twee weken niet kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt ook gevolgd in de opmerking dat uit het dagverhaal van appellante blijkt dat appellante van 7.00 uur tot 22.00 uur activiteiten verricht, dat zij acht tot negen uur per nacht slaapt en dat daarom geen aanleiding bestaat voor een grotere urenbeperking. Appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat deze beoordeling onjuist is.
4.3.2.
Ook de verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 3 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:91, slaagt niet. Dat er bij appellante sprake is van een combinatie van het dagverhaal, ziekten en klachten en dat daarom een grotere urenbeperking geïndiceerd is, is niet gebleken.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2023
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.M. Geurtsen