Uitspraak
17.2874 WIA-T
derde-belanghebbende, een zienswijze ingediend.
mr. M.J.F. Bär. [werkgever] heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
OVERWEGINGEN
11 februari 2015 herroepen en de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 maart 2015 bepaald op 0,32%. Tevens heeft het Uwv besloten dat appellante met toepassing van artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA, tot en met 30 november 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering blijft ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
Y. Hendriks, orthopedagoog i.o. tot GZ-psycholoog, met betrokkenheid van F. van Loenen, psychiater, beiden verbonden aan GGZ Delfland, gediagnosticeerd met een dissociatieve stoornis NAO, een chronische PTSS, een depressieve stoornis (eenmalige episode, matig) en zwakzinnigheid, ernst niet gespecificeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet afdoende gemotiveerd waarom deze klachten niet (in deze omvang) al aanwezig waren op de datum in geding. Met name heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd waarom er bij appellante, ondanks de bij haar gestelde diagnoses, geen beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden zijn aangenomen. In het licht van de bij appellante gestelde diagnoses is geen toereikende medische onderbouwing gegeven voor het feit dat in de FML geen beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren). In het bijzonder wordt een motivering gemist waarom ten aanzien van de beoordelingspunten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht), 1.5 (doelmatig handelen), 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren) en 2.7 (handelingstempo) geen beperkingen zijn gescoord. Datzelfde geldt voor de vraag ten aanzien van de werktijden.