ECLI:NL:CRVB:2019:9
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies na beoordeling van beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich op 15 augustus 2014 ziek meldde met psychische klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde deze uitkering per 15 september 2015, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door de verzekeringsarts was opgesteld. De appellant voerde aan dat hij verdergaand beperkt was dan door de artsen was aangenomen, en verwees naar rapporten van zijn behandelend psychiater en psycholoog. De Raad concludeerde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op overtuigende wijze had gemotiveerd en dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant, ondanks zijn psychische klachten en het syndroom van Asperger.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 2.004,-, en het Uwv werd ook verplicht het griffierecht van € 170,- te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door J.S. van der Kolk, met O.V. de Vries als griffier.