Uitspraak
20 2114 WW
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
WW-uitkeringsgerechtigden op één adres staat geregistreerd, onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellant betaalde WW-uitkeringen en toeslag.
30 november 2018 een bedrag van € 28.087,96 bruto aan volgens het Uwv onverschuldigd betaalde WW-uitkering en toeslag van appellant teruggevorderd. Volgens het Uwv heeft appellant de inlichtingenplicht geschonden door het Uwv niet door te geven dat hij in het buitenland verbleef op de eerste uitkeringsdag.
6 augustus 2017 door appellant vanuit Polen naar Nederland kan worden afgeleid ten behoeve van de afspraak van appellant bij het Uwv. Appellant heeft namelijk op 1 augustus 2017 in [plaatsnaam 1] gepind met zijn Poolse bankpas en later op die dag gepind met zijn Nederlandse bankpas op Eindhoven Airport. Vervolgens heeft appellant op 5 augustus 2017 gepind op Eindhoven Airport met zijn Nederlandse bankpas en daarna op 6 augustus 2017 in [plaatsnaam 1] met zijn Poolse bankpas. Met de Nederlandse bankpas is in de periode van 5 augustus 2017 tot 15 september 2018 in het geheel niet meer in Nederland gepind. De verklaring van appellant dat hij op 3 juli 2017 wel in Nederland was en dat hij op 2 juli 2017 met een vriend naar Duitsland is meegereden en diezelfde dag met de bus is teruggereisd naar Nederland, acht de rechtbank niet aannemelijk. Ook heeft appellant de door hem gestelde busreis vanuit Duitsland naar Nederland op geen enkele manier aangetoond. Het voorgaande betekent dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellant op 3 juli 2017, de eerste werkloosheidsdag, buiten Nederland verbleef en daarmee, gelet op artikel 19 van de WW, van meet af aan geen recht had op een WW-uitkering. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat aannemelijk is geworden dat appellant geen recht had op een WW-uitkering, omdat hij in Polen verbleef en dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden door dat niet te melden bij het Uwv. Het Uwv heeft de WW-uitkering van appellant dan ook terecht beëindigd en ingetrokken.
5 augustus 2017 heeft appellant met zijn Nederlandse bankpas op Eindhoven Airport gepind, omdat hij die dag voor een weekend is vertrokken naar Polen. Volgens appellant blijkt hieruit dat hij in Nederland verbleef en enkel voor een korte periode op en neer is gereisd naar Polen. Appellant heeft echter zijn stellingen niet met enig objectiveerbaar en verifieerbaar bewijs onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan.