In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellanten, die bijstand ontvingen op basis van de Participatiewet, hebben hoger beroep ingesteld tegen de intrekking en terugvordering van hun bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De Raad heeft vastgesteld dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door niet te melden dat appellant op geld waardeerbare werkzaamheden verrichtte in de winkel van hun zoon. De Raad heeft geoordeeld dat de waarnemingen door de handhavingsmedewerkers niet als stelselmatige observaties kunnen worden aangemerkt, en dat de inbreuk op het privéleven van appellanten gerechtvaardigd was op basis van de wet. De Raad heeft ook geoordeeld dat de boete die aan appellant was opgelegd terecht was, maar heeft de hoogte van de boete verlaagd van € 1.523,64 naar € 810,98, rekening houdend met de draagkracht van appellant. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd, behalve wat betreft de hoogte van de boete, die is aangepast.