ECLI:NL:CRVB:2022:793

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
19/3019 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-uitkering wegens niet gemeld Turks wezenpensioen en de rechtmatigheid van gegevensuitwisseling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van appellante. Appellante ontving sinds 1 maart 2010 AIO-aanvulling, maar heeft verzuimd om een wezenpensioen uit Turkije te melden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft, na een onderzoek naar de mogelijke pensioenontvangsten van appellante, informatie opgevraagd bij de Turkse Sociale Zekerheid (SGK). Deze informatie leidde tot de conclusie dat appellante recht had op een wezenpensioen, wat haar recht op AIO-aanvulling beïnvloedde.

De Raad heeft vastgesteld dat het opvragen van gegevens bij de SGK een inbreuk op het privéleven van appellante vormde, maar dat deze inbreuk gerechtvaardigd was op basis van de onderzoeksbevoegdheid die in de Participatiewet (PW) is vastgelegd. De Raad oordeelde dat de Svb rechtmatig heeft gehandeld door de gegevens van de SGK te gebruiken in de besluitvorming, en dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door het wezenpensioen niet te melden. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad concludeert dat de intrekking van de AIO-aanvulling terecht is gebeurd, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van deze uitkering. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om alle relevante informatie te verstrekken aan de Svb, en bevestigt de wettelijke grondslag voor het opvragen van gegevens in het kader van het onderzoek naar de rechtmatigheid van uitkeringen.

Uitspraak

19.3019 PW, 19/3020 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juli 2019, 18/53, 18/4298, 18/8028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 29 maart 2022
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2022. Namens appellante zijn verschenen mr. Küçükünal en de dochter van appellante. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A Marijnissen

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Nadat haar man op [datum van overlijden] 1993 was overleden heeft appellante, geboren [geboortedatum] 1945 een nabestaandenpensioen ontvangen, laatstelijk op grond van de Algemene Nabestaandenwet. Met ingang van 1 maart 2010 ontving appellante, in aanvulling op haar onvolledige ouderdomspensioen, bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling), laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Appellante heeft in het kader van een onderzoek van de Svb naar een mogelijk pensioen in Turkije op 22 april 2017 aan een medewerker van de SVB verklaard dat zij geen pensioen uit Turkije ontvangt. De medewerker heeft het Turkse verzekeringsorgaan Sosyal Güvenlik Kurumu (SGK) om informatie verzocht. Bij brief van 24 april 2017 heeft de SGK de Svb bericht dat appellante als weduwe geen pensioen vanwege het overlijden van haar man ontvangt, maar wel een wezenpensioen vanwege een verzekering van haar overleden vader.
1.3.
Bij brief van 13 juni 2017 heeft de Svb appellante verzocht voor 17 juli 2017 gegevens te verstrekken en stukken in te leveren over de toekenning en hoogte van haar Turkse wezenpensioen. Omdat appellante niet op dit verzoek heeft gereageerd heeft de Svb bij brief van 18 juli 2017 appellante verzocht om voor 7 augustus 2017 de gevraagde gegevens en stukken te verstrekken.
1.4.
Appellante heeft de gevraagde gegevens en stukken over haar Turkse wezenpensioen niet verstrekt. De Svb heeft daarom bij besluit van 14 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 december 2017 (bestreden besluit 1), het recht op AIO-aanvulling van appellante met ingang van 7 augustus 2017 opgeschort. De Svb heeft appellante bij het opschortingsbesluit nog tot 11 september 2017 de gelegenheid gegeven om de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken. Appellante heeft de gevraagde gegevens weer niet verstrekt.
1.5.
De Svb heeft van de SGK nadere informatie ontvangen over de hoogte van het Turkse wezenpensioen van appellante. Bij besluit van 22 december 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2018 (bestreden besluit 2), heeft de Svb vervolgens de AIO-aanvulling van appellante met ingang van 1 maart 2010 ingetrokken en de gemaakte kosten van AIO-aanvulling over de periode van 1 maart 2010 tot en met 6 augustus 2017 tot een bedrag van € 14.379,82 van haar teruggevorderd. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting omdat zij niet heeft gemeld dat zij een wezenpensioen uit Turkije ontvangt. De Svb heeft het wezenpensioen aangemerkt als inkomen van appellante dat meetelt bij de berekening van het recht op AIO-aanvulling. Omdat dit pensioen hoger is dan het voor haar geldende normbedrag had appellante geen recht op AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover voor deze zaak van belang, de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op de zitting is met partijen vastgesteld dat het geschil in deze zaak uitsluitend nog ziet op de intrekking van de AIO-uitkering. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 maart 2010 tot en met 22 december 2017.
4.2.
Appellante heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat geen juridische basis bestaat voor het uitwisselen van gegevens tussen de Svb en de SGK. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid, Trb. 1966, 155 (Verdrag) en het Administratief Akkoord met betrekking tot de wijze van toepassing van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid, Trb. 1968, 23 (Administratief Akkoord) geen bepalingen bevatten die zien op de mogelijkheid van informatie-uitwisseling tussen de Svb en de SGK. Vooral omdat het hier om persoonsgebonden informatie gaat, had de verzochte informatie niet mogen worden verstrekt. De informatie die de Svb van de SGK heeft ontvangen is dan ook onrechtmatig verkregen bewijs, dat niet bij de besluitvorming had mogen worden betrokken. Dit leidt ertoe, zo begrijpt de Raad, dat de Svb volgens appellante de AIO-aanvulling niet had mogen intrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hiertoe is het volgende van belang.
4.2.1.
Bij de vraag of bewijs dat is vergaard door Nederlandse bestuursorganen, bij besluitvorming of de toetsing daarvan in een bestuursrechtelijke procedure mag worden gebruikt, is slechts van belang of dat bewijs naar Nederlands recht, daaronder begrepen het in Nederland geldende internationale en Europese recht, rechtmatig is verkregen. Niet bepalend is of het bewijs naar het recht van de plaats waar het is vergaard, waarop het betrekking heeft of van waaruit het afkomstig is, rechtmatig is verkregen. De Raad heeft dat eerder overwogen in de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2914.
4.2.2.
Uit artikel 2 van het Verdrag, dat bepaalt op welke wettelijke regelingen in Nederland en Turkije het Verdrag van toepassing is, volgt dat het Verdrag en het Administratief Akkoord niet op de uitvoering van bijstandswetgeving zien. Van een onderzoek door de Svb in strijd met het Verdrag en het Administratief Akkoord is dan ook geen sprake. Vergelijk de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2911.
4.2.3.
Artikel 53a, in verbinding met de artikelen 47a, derde lid, en 47b van de PW biedt de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid van de Svb onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van AIO-aanvulling. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend. Daarbij moet wel voldoende acht worden geslagen op de waarborgen zoals die onder andere verankerd liggen in de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.2.4.
Voor zover appellante door te wijzen op de persoonsgebonden informatie heeft aangevoerd dat de Svb met het opvragen van gegevens bij de SGK een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op haar privéleven en dat om die reden sprake is van schending van artikel 8 EVRM, slaagt deze beroepsgrond ook niet. Vaststaat dat het opvragen van gegevens bij de SGK een inbreuk vormt op het recht op respect voor het privéleven van appellante. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de in 4.2.1 genoemde uitspraak van 1 oktober 2018) biedt de in artikel 53a van de PW vermelde onderzoeksbevoegdheid hiervoor een wettelijke grondslag in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Het opvragen van gegevens bij de SGK vormde onder de gegeven omstandigheden een beperkte en aanvaardbare inbreuk op het recht op respect voor het privéleven van appellante. Die inbreuk was niet onevenredig zwaar in verhouding tot het met het onderzoek beoogde doel, dat noodzakelijk was in het belang van het economisch welzijn van Nederland. Ook kan niet worden geoordeeld dat een minder ingrijpend onderzoeksmiddel ter beschikking stond om de rechtmatigheid van de verleende AIO-aanvulling te onderzoeken. Appellante had haar Turks wezenpensioen immers niet opgegeven en niet gereageerd op verzoeken om gegevens over een mogelijk pensioen.
4.2.5.
Verder valt niet in te zien waarom de Svb de informatie van de SGK niet bij de besluitvorming heeft mogen gebruiken. Appellante wordt daardoor een eerlijk proces niet ontnomen, aangezien zij de mogelijkheid heeft het verkregen bewijs met tegenbewijs te bestrijden. Ook anderszins kan niet worden gezegd dat gebruik van deze informatie, zozeer indruist tegen wat van een redelijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de Svb in deze zaak, gelet op zijn in artikel 53a van de PW gegeven bevoegdheid, informatie over eventueel door appellante ontvangen pensioen in Turkije bij de SGK heeft mogen en kunnen opvragen en de vervolgens door de SGK verstrekte gegevens ten grondslag heeft mogen leggen aan de besluitvorming.
4.4.
Vaststaat dat appellante in de te beoordelen periode een Turks wezenpensioen heeft ontvangen en dat zij de Svb daarvan niet op de hoogte heeft gesteld. Hiermee heeft zij de inlichtingenverplichting geschonden. Niet in geschil is dat appellante gelet op de hoogte van het wezenpensioen geen recht had op een AIO-aanvulling. De Svb was dan ook verplicht de AIO-aanvulling over de te beoordelen periode in te trekken.
4.5.
Gelet op 4.2 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en M. ter Brugge en
M.A. Schneider als leden, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2022.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) B. van Dijk