ECLI:NL:CRVB:2022:770
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering over april 2019 na controle van inkomsten door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant over de maand april 2019. Appellant ontving vanaf 1 november 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en had van 19 november 2018 tot en met 19 april 2019 gewerkt bij een gemeente. Op 2 mei 2019 meldde appellant zijn inkomsten uit dit dienstverband aan het Uwv, maar na controle bleek dat zijn ex-werkgever een hoger bedrag aan sv-loon had opgegeven bij de Belastingdienst. Het Uwv concludeerde dat appellant te veel WW-uitkering had ontvangen en vorderde een bedrag van € 493,80 terug.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant was van mening dat het Uwv niet mocht uitgaan van de gegevens van zijn ex-werkgever, omdat deze met terugwerkende kracht andere salarisgegevens had doorgegeven. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het Uwv terecht de WW-uitkering had herzien en het terugvorderingsbesluit had gehandhaafd. De Raad bevestigde dat het Uwv op basis van de loonopgave van de ex-werkgever mocht handelen, tenzij appellant kon aantonen dat deze gegevens onjuist waren.
De Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende had besproken en overtuigend had gemotiveerd waarom deze niet slagen. De uitspraak van de rechtbank werd onderschreven, en het hoger beroep van appellant werd verworpen. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.