Uitspraak
20 3212 WW
3 augustus 2020, 19/2997 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
[Naam N.V. 1] N.V. ( [Naam N.V. 1] ). Via [Naam B.V. 2] heeft appellant pensioen opgebouwd bij [Naam N.V. 2] N.V. ( [Naam N.V. 2] ). In de eerste helft van 2018 heeft appellant het bij [Naam N.V. 2] opgebouwde pensioenkapitaal ondergebracht bij [Naam N.V. 1] . Vanaf 1 juni 2018 ontving appellant een prepensioen van [Naam N.V. 1] ter hoogte van € 998,51 bruto per maand. Het dienstverband met [Naam B.V. 2] is op 31 december 2018 beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst.
1 januari 2019 in mindering gebracht op de WW-uitkering van appellant. Het tegen het besluit van 14 januari 2019 gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 11 juni 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het prepensioen volgens de hoofdregel van artikel 3:5, vierde lid, aanhef en onder a, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) volledig in mindering moet worden gebracht op de WW-uitkering. Appellant valt niet onder de uitzonderingssituatie van artikel 3:5 van het AIB, omdat het prepensioen wordt ontvangen uit een eerdere dienstbetrekking dan waaruit het WW-recht is ontstaan.
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.